– 1 –

Nikolaidos doopte een doek in rozenwater en bette de lippen van zijn vader. Tegen de wand van het slaapvertrek stonden de geneesheren en de adviseurs van het hof. Er hing een beklemmende stilte in de donkere ruimte; iedereen besefte dat het niet lang meer zou duren voordat koning Typos van Kythonesion zou afdalen naar het schimmenrijk.

Het was snel gegaan, dacht Nikolaidos bij zichzelf. Nog maar een maand geleden leek niets zijn onbezorgde leven als kroonprins te bedreigen: hij ging op jacht, bezocht feesten en banketten, sportte veel en deed daarnaast alle andere dingen die jongelingen van drieëntwintig graag doen. Niet dat hij zijn dagen uitsluitend vulde met vertier; hij kreeg dagelijks onderricht van de geleerden die zijn vader voor hem in dienst had genomen – over krijgskunde, geschiedenis en kennis van het aardrijk – en af en toe woonde hij een belangrijke bespreking bij, of hij ontving samen met zijn vader een hoge buitenlandse gast; maar een inhoudelijke belangstelling voor staatszaken had hij nooit gehad. Zijn vader had hem dikwijls gewaarschuwd dat hij in de toekomst serieuzer zou moeten worden, maar die toekomst had altijd ver weg geleken.

Tot koning Typos plotseling ziek was geworden. De geneesheren tastten in het duister omtrent de oorzaak van zijn kwaal; hun patiënt was nog geen vijftig en had nooit eerder iets gemankeerd. Hun behandelingen met kruiden, wisselbaden en aderlatingen mochten niet baten, en zelfs een verblijf in de tempel van Asclepios sorteerde geen effect. Het hof moest handenwringend aanzien hoe ’s konings krachten hem verlieten en hoe hij binnen enkele weken van een glorierijke heerser veranderde in een bevende, uitgeteerde stakker.

En hoewel Nikolaidos zijn hele leven had geweten dat hij ooit zijn vader zou opvolgen en koning van Kythonesion zou zijn, was hij er toch totaal door overvallen dat die werkelijkheid zich nu leek aan te dienen. Bij de goden, hij moest er niet aan denken! Feesten zou hij nog kunnen bezoeken, dat wel, maar iedereen zou op hem letten en hij zou verstandige dingen moeten zeggen. Voor de jacht zou amper tijd overblijven, dat had hij wel gezien bij zijn vader; die was vroeger een hartstochtelijk jager geweest, maar had in geen jaren meer een bos van dichtbij gezien. Om van wagenrennen en worstelen maar te zwijgen. Neen, vergaderen, daar bestond het regeren uit! Dag in dag uit urenlange gesprekken voeren met bloedeloze oude mannen over contracten, wetten en regeltjes. De prins rilde.

Vroeger, toen hij een kleine jongen was, had de gedachte om koning te zijn hem geïntrigeerd. Het idee om almachtig te zijn, om alles te kunnen doen wat hij wilde, had hem mateloos opgewonden. Maar al spoedig had hij ontdekt dat daar bitter weinig van terecht zou komen. Als er iemand was die niet kon doen wat hij wilde, dan was het de koning wel: iedereen keek je op de vingers en je moest elke stap verantwoorden.

 

Hij zou toch nog wel naar Meriope kunnen gaan? Het Huis van Meriope was een exclusief bordeel dat Nikolaidos nu en dan bezocht. Hij ging dan gekleed als soldaat, met een helm op die alleen zijn ogen onbedekt liet, en betrad het huis via een aparte ingang, die rechtstreeks naar een kamer leidde waarvan de vensterluiken zorgvuldig gesloten waren. Zijn lijfwachten posteerden zich buiten voor de deur. In die kamer bracht Meriope dan een jongeling die de opdracht had om Nikolaidos te beminnen – geblinddoekt, zodat hij de prins niet zou herkennen.

Het waren kostbare momenten. Nikolaidos genoot er intens van als het mannenlichaam uitzonderlijk fraai gebouwd was; hij nam dan alle tijd om het uitgebreid te bewonderen en te liefkozen. Hij koesterde met zijn handen het edele gelaat, streek langs de hals, over de schouders en de borstspieren; hij betastte de tepels, daalde af naar de gespierde buik en dan… dan naderde hij het heiligdom. Hij begroef zijn gelaat tussen de benen van de jonge man en nam diens stijve geslacht in zijn mond. Hij likte en kuste het en wreef de stramme stam over zijn gezicht. Hij proefde de vloeiing op zijn tong, pogend de smaak ervan te onthouden. Soms had de betreffende jonge man een ronduit groot – of zelfs een zeer groot – geslacht, zodat hij moeite moest doen om de top ervan in zijn mond te vatten en zelfs in ademnood raakte wanneer hij het diep in zijn keel naar binnen bracht. Maar het was een ademnood die zijn lust alleen maar hoger deed oplaaien.

Na het opgerichte lid van de geblinddoekte jongeling met zijn mond te hebben bemind, placht hij zich om te draaien en op het bed te knielen, zodat zijn minnaar hem kon bezitten. In het begin was dat pijnlijk, ondanks de olie waarmee hij zich rijkelijk insmeerde. Hij moest zich dan verbijten. Maar al spoedig kregen de opwinding en het genot de overhand, zodat zijn achterste zich opende. En als de jonge man dan in hem begon te bewegen, dan kwam er een kolkende extase over hem, waardoor hij heftiger met zijn onderlichaam naar achteren beukte naarmate de opgezwollen top dieper en onstuimiger in zijn darmen woelde en boorde. Dan werd hij meegesleurd door een wervelende roes en zijn eigen zaad vloeide altijd precies op het ogenblik dat hij in zijn onderbuik de harde stralen van de geblinddoekte jongeling voelde, ja, zelfs in exact hetzelfde ritme. Het was, elke keer weer, een moment van totale vervulling, om volkomen synchroon het zaad van de ander te ontvangen en dat van hemzelf te plengen, alsof zijn eigen lichaam slechts een doorgeefluik was waar het zaad van de ander dwars doorheen spoot. Vooral als de jonge man, wanneer hij de verzadiging bereikte, werkelijk met tomeloze drift toestootte, zodat hij Nikolaidos’ zaad als het ware uit diens teelballen naar buiten ramde en de prins zijn eigen hand niet eens nodig had, dan geraakte Nikolaidos in opperste vervoering.

Na de daad bleef hij uitgeput maar voldaan op het bed liggen, met de vrijer in zijn armen, wachtend tot Meriope aanklopte. Dan bedankte de prins beiden hoffelijk en gaf oprechte complimenten: hij zei dan dat de jongeling buitengewoon mooi was, of dat hij een formidabel geslacht had, of dat hij zich een gloedvol minnaar had betoond. En af en toe was er sprake van een combinatie van deze kwaliteiten: van twee ervan, of zelfs van alle drie. Soms van alle drie een beetje, maar soms warempel van alle drie in ruime mate.

Bij tijd en wijle mijmerde Nikolaidos over de man die waarlijk de gedroomde minnaar was: een man die alle drie deze gaven bezat, en niet een beetje, of zelfs in ruime mate, maar echt in een bruisende overvloed: een man die een adembenemende verschijning had, én een enorm geslacht en die ook nog eens werd gedreven door een vurige hartstocht.

Maar… zou zo’n man wel bestaan? En als hij al bestond, hoe zou Nikolaidos hem dan moeten vinden? En… gesteld dat hij hem ooit vond, zou hij dan naar het Huis van Meriope te krijgen zijn?

Doch dat waren slechts fantasieën. Wat had hij aan die hersenspinsels? Meriope leverde uitstekend werk en Nikolaidos was altijd tevreden; vaak zelfs opgetogen. Na afloop verliet hij het huis weer op de manier waarop hij was binnengekomen en er was verder geen mens die ervan wist. Meriope had altijd haar mond gehouden, en dat zou ze stellig blijven doen, ook als hij koning werd. Ze had veel hooggeplaatste klanten en ze was schatrijk geworden doordat ze een uitmuntende dienstverlening combineerde met een vlekkeloze discretie. Nee, zijn uitjes naar Meriope werden niet bedreigd, voor zover hij kon overzien. Hij dankte de goden ervoor.

 

Maar hij zou moeten trouwen. Een koning moest een koningin hebben, zo was
het altijd geweest en zo zou het altijd zijn. Nikolaidos was al enige tijd verloofd, met Chimene, de dochter van de koning van Malepos. Doch hij had het huwelijk herhaaldelijk met een uitvlucht voor zich uit geschoven. Hij had er helemaal geen trek in. Malepos was een belangrijke bondgenoot, maar nog maar kort, en de kroonprins zag heus wel in dat het zinvol was om die bondgenoot aan Kythonesion te binden door een huwelijk. Maar ja… Chimene was beeldschoon en lief, maar ze was er haar hele leven in onderricht om juist dat te zijn: beeldschoon en lief; en daarbuiten ook niets anders! Een beeldschoon, lief, maar volkomen kleurloos wezen met brede heupen, waar elke vorst dolgraag zijn nageslacht bij zou verwekken, maar waar Nikolaidos’ begeerte niet in het minst naar uitging. Nee, dan die broer van haar, Tritolemos. Bij Apollo, wat een bloedgeile kerel was dat! Een halfjaar eerder had hij Malepos voor het laatst bezocht, en hij herinnerde zich maar al te goed hoe hij drie dagen lang naar die Tritolemos had zitten loeren: de man had een knap gezicht, net als zijn zuster, omlijst door een bos krullen die even uitbundig waren als die van haar, maar ook had hij een prachtig gespierd lichaam en greep hij elke gelegenheid aan om dat te tonen. Wat een verschijning! Het contact tussen hen was echter allesbehalve hartelijk verlopen, want Tritolemos’ schoonheid werd slechts overtroffen door zijn hoogmoed. Zijn gedrag was onhebbelijk geweest, ja, ronduit lomp: hij had zelfs geïnsinueerd dat Nikolaidos niet mannelijk genoeg zou zijn om met zijn zuster te trouwen. Een akelig mispunt, alleen lekker om naar te kijken; het zou een schrale troost zijn voor een huwelijk waar de kroonprins als een berg tegen opzag.

Nu had Nikolaidos sowieso weinig belangstelling voor meisjes. Hij voelde zich niet lichamelijk tot hen aangetrokken en hij interesseerde zich ook niet voor hun verhalen. Met zo’n uitgekookte oude taart als Meriope kon hij het uitstekend vinden, maar hij kon bezwaarlijk met een oude vrouw trouwen, al was het maar omdat er nageslacht moest komen. Jazeker, kinderen moest hij verwekken bij Chimene, vooral zoons, daar hielp geen lievemoederen aan. Hij hoopte maar dat hij ertoe in staat zou zijn, want hij had nog nimmer een vrouw beslapen.

 

In gedachten verzonken bleef de prins werktuiglijk de lippen van zijn vader betten met rozenwater, tot hij opschrok van een reutelend geluid. Hij verstijfde en voelde hoe paniek bezit van hem nam.

Een van de geneesheren legde een hand op zijn arm. ‘Heer, mijn deelneming.’

Nikolaidos keek naar de dode en slikte moeilijk. Behoedzaam sloot hij zijn vaders oogleden. Zoals het ritueel voorschreef, legde hij een munt onder diens tong, voor de veerman, bij de overgang naar het schimmenrijk. Hij huiverde. Bij de goden, het was zover.

 

– 2 –

Het hout van de brandstapel waarop het lichaam van koning Typos tot as was vergaan smeulde nog, toen reeds de klaroenstoot klonk waarmee de spelen werden geopend die Kythonesion hield om de overleden vorst te eren.

Van talloze eilanden in de Egeïsche Zee waren atleten toegestroomd om mee te dingen naar de roem die een overwinning met zich zou meebrengen: van de groep van Kythonesions bondgenoten, maar ook van andere eilanden, die graag van het bondgenootschap deel zouden uitmaken en die deze gelegenheid aangrepen om zichzelf in de kijker te spelen.

 

Nikolaidos zat onder een baldakijn dat hem en zijn gasten beschutte tegen de zon.

Hij keek naar de naakte jongelieden die met elkaar wedijverden bij het discuswerpen, het hardlopen, het boogschieten en het speerwerpen. Hij hield van sport, maar ook hield hij ervan om te kijken naar de lichamen van de sporters; hij zag hoe hun soepele en krachtige gestalten zich bewogen over het veld en hoe de spieren van hun schouders, hun rug en hun billen zich spanden als ze aan de beurt waren om hun kunnen te tonen. De jonge mannen in het Huis van Meriope waren doorgaans alleszins goed gebouwd, maar hier presenteerde zich de fine fleur van de Egeïsche sportwereld en dat was toch echt andere koek. En vurig, dat waren ze ook, nou en of, anders haalde je dit niveau niet. Daar stond tegenover dat Meriope bij haar selectie goed lette op Nikolaidos’ voorkeur voor jongelingen met een groot lid. Bij deze sporters was dat natuurlijk een kwestie van louter toeval; een uit de kluiten gewassen geslachtsorgaan bood geen enkel competitief voordeel als het erom ging een discus ver te werpen of een pijl in de roos te schieten. Dat gold vanzelfsprekend ook voor het gezicht van de deelnemers: ook daarin was de verscheidenheid groot. Er waren er die knap of zelfs zeer knap waren, maar dat waren dan vaak weer niet degenen met het grootste geslacht.

De jonge koning stond zichzelf toe om weer te dagdromen over die ene man, die in alle opzichten door de goden was gezegend. Na verloop van tijd brachten zijn overpeinzingen hem in een staat van bevlogenheid en moest hij zijn gewaad zodanig plooien dat zijn opwinding niet zichtbaar was.

Toen hij trachtte zich weer te concentreren op de finale van het speerwerpen, zag hij in zijn ooghoek hoe Orsestra, de hogepriesteres van Hedone, aandachtig naar hem zat te kijken. Hij bloosde. Gedurende een kort moment had hij bijna de indruk gekregen dat zij zijn gedachten kon lezen; daarbij voelde hij zich uiterst ongemakkelijk. Maar ze glimlachte en knikte hem vriendelijk toe. Hij knikte kort terug en keek enigszins opgelaten naar het vervolg van de wedstrijd.

 

Gedurende het verloop van het toernooi wierp Nikolaidos af en toe nog een blik op Orsestra, om te zien of ze nog naar hem keek, maar haar ogen waren steeds vol belangstelling op het sportveld gericht.

 

– 3 –

In de weken die volgden op de kroning van Nikolaidos was het in het paleis een komen en gaan van hooggeplaatste personen die de nieuwe koning kwamen feliciteren. Stuk voor stuk maakten zij van de gelegenheid gebruik om te vragen om gunsten.

Het betrof koningen en prinsen van de stadsstaten waarmee Kythonesion een bondgenootschap had, maar ook tal van functionarissen uit de eigen gelederen: rechters, opzichters van de haven en van de markt en generaals uit het koninklijke leger. Ook de hogepriesters van de diverse tempels op Kythonesion maakten hun opwachting, zoals de hogepriester van Zeus, die van Hera, die van Apollo en die van Ares; zij beheerden grote en belangrijke heiligdommen, die glans gaven aan de stad. Al deze bestuurders vroegen om extra bevoegdheden, om ontheffing van bepaalde belastingen, of zelfs om een bijdrage uit de staatskas aan een of ander nastrevenswaardig doel.

 

Niet alleen de grote, gevestigde tempels zonden een vertegenwoordiger naar de troon. Ook Orsestra kwam op audiëntie, de hogepriesteres van Hedone, een godin van duidelijk minder belang dan de rest. Haar tempel bevond zich in het oudste gedeelte van de stad, bij de haven. In vroeger tijden was daar het centrum geweest, maar door de imposante nieuwbouw op de westelijke heuvels was oude binnenstad gaandeweg verworden tot een groezelige achterbuurt, waar soldaten en matrozen zich vol lieten lopen en vertier zochten bij publieke vrouwen. De tempel zelf was elegant van ontwerp, maar al een paar honderd jaar oud en danig in verval geraakt.

Orsestra nam plaats tegenover de koning en hief haar sluier. Ze was een dame van achter in de vijftig, maar in haar gegroefde gelaat twinkelden twee levendige blauwe ogen, waarmee ze de jonge koning opgewekt aankeek. Ze leek hem een gewiekste tante.

 

Na een korte uitwisseling van beleefdheden vroeg ze of de koning de tempel van Hedone wel eens had bezocht. Ja, knikte Nikolaidos, twee zomers geleden was dat het geval geweest. Hij had toen een rondgang gemaakt langs de diverse heiligdommen in de stad. Hedone was de godin van het zintuiglijk genot en hij herinnerde zich haar tempel nog goed. Die was van binnen schitterend ingericht: overal stonden fraaie, veelal prikkelende standbeelden en de ruimten geurden zwaar, door weelderige boeketten en smeulende wierook. ’s Avonds was er muziek en werden tegen een vergoeding wijn en lekkernijen geserveerd. Wie een bepaald bedrag aan de tempelkas doneerde, mocht zich in een zijkamertje terugtrekken met een van de tempelmaagden. Dat waren zonder uitzondering mooie, jonge meisjes. Ze waren door hun ouders als priesteres in de tempel gebracht omdat sommige gulle gevers niet alleen met de zegen van Hedone naar huis gingen, maar ook met een jonge bruid; feitelijk was het een soort huwelijksmarkt die werd bezocht door welgestelde jongelieden.

Onder Nikolaidos’ vrienden waren er meerdere die er over de vloer kwamen, dus hij wist hoe dat eraan toeging. Als ze zich afzonderden met een van de meisjes, na royaal de tempel te hebben bedacht, dan mochten ze omgang met hen hebben; maar niet in hun vrouwelijkheid, om te voorkomen dat de meisjes hun maagdelijkheid zouden verliezen of zelfs in verwachting zouden raken. De meisjes bevredigden de gulle gevers met hun mond en met hun achterste. Een van de vrienden uit hun clubje had daadwerkelijk zijn tempelmaagd gehuwd. Nikolaidos had indertijd geen behoefte gevoeld om gebruik te maken van de diensten van de meisjes. En een aanstaande had hij ook al.

 

Orsestra was verheugd dat Nikolaidos de tempel kende. Maar, zo vroeg ze, was hij het niet met haar eens dat het bouwwerk zijn beste tijd had gehad en van lieverlede in een ongunstig stadsdeel was komen te liggen?

De jonge koning dacht daar even over na. Eerlijk gezegd leek hem de locatie – in een wijk met kroegen, eethuizen en bordelen – geknipt voor die tempel, maar hij wilde zich niet onhoffelijk betonen en knikte.

Doch waar haar collega’s bedeesd hadden gevraagd om een kleine uitbouw voor hun heiligdom, of om een nieuwe trap, of een enkele vermetele waarachtig om een complete schilderbeurt, startte Orsestra glashard een pleidooi voor de bouw van een gloednieuw tempelcomplex, van een fikse omvang, midden op de hoogste heuvel in de westelijke nieuwbouwwijk van de stad.

 

Nikolaidos zat verbaasd, ja zelfs geamuseerd naar haar te kijken tijdens haar betoog. Deze Orsestra viel zonder twijfel in de categorie ‘uitgekookte oude taart’. En ze had lef ook! Dacht ze soms dat hij de geldpest had? Toen ze uitgesproken was, keek ze hem vrolijk aan met haar blauwe pretogen en vroeg hem of hij het niet een heerlijk visioen vond.

Zonder meer, stemde Nikolaidos in. Hij zei dat hij van harte hoopte dat ze over de middelen beschikte om deze verrukkelijke droom te verwerkelijken.

Daarop betrok het gezicht van de hogepriesteres. Op dat punt waren helaas nog wel wat problemen, zo meldde ze: de bouwkosten waren bij lange na nog niet gedekt en daarom was ze op zoek naar een gulle gever, die ze voor het project kon enthousiasmeren.

Nikolaidos antwoordde haar dat hij alle vertrouwen had in een goede afloop. Immers, de godin van het zintuiglijk genot mocht toch als geen ander in staat worden geacht om de een of andere goudvink zo onder haar bekoring te brengen dat hij zijn knip wel wilde trekken. Daarop gaf de jonge koning aan het gesprek te willen beëindigen; er zat nog een hele stoet prominenten in de wachtruimte.

 

Orsestra vroeg echter om nog een kort moment van zijn tijd.

Ze vertelde dat de huidige tempel tweehonderdvijftig jaar geleden was gebouwd en ze vroeg Nikolaidos of hij wist hoe men indertijd de geschiktheid van de locatie had onderzocht. Hij had geen idee. Het boeide hem ook niet, eerlijk gezegd. Hij had niet veel belangstelling voor geschiedenis, en al helemaal niet voor de geschiedenis van religieuze rituelen.

Voor ze verder ging met haar verhaal, vroeg Orsestra hem bij welke gelegenheid zijns inziens het zintuiglijk genot – dat van het zien, het horen, het ruiken, het proeven en het voelen – door de mens het meest intens wordt ervaren. ‘Bij de liefde natuurlijk!’ De jonge koning had meteen spijt van zijn openhartigheid.

Maar de hogepriesteres keek hem stralend aan en zei met een brede lach: ‘Voorwaar, mijn heer is jong, maar hij heeft levenservaring!’ Nu stak ze van wal, terwijl ze de jonge vorst oplettend aankeek. ‘Onze voorgangers wilden Hedone ervan overtuigen dat zij begrepen wat het wezen is van haar heiligheid. Daarom heeft men haar, op deze plek, de belichaming van zinnelijke liefde aangeboden. Als zij dat geschenk in ontvangst zou nemen, dan was de locatie geschikt voor
de bouw van de tempel.’ Nikolaidos onderdrukte een geeuw en wenste voor de zoveelste keer dat de goden hem in een andere wieg hadden gelegd. ‘Men heeft,’ voer Orsestra voort, terwijl ze iets zachter ging spreken, zodat de twee wachters bij de deur haar niet zouden verstaan, ‘stad en land afgezocht naar de meest begeerlijke onder de mannen, die men noemde ‘de Gedroomde Minnaar’… Een man van een oogverblindende schoonheid, met een ontzagwekkend geslacht en met de potentie van een jonge stier.’ Bij deze woorden was de jonge koning plotsklaps zo alert als een jachthond. Orsestra zag het en schonk hem een glimlach. ‘Toen men deze jongeling had gevonden, heeft hij een processie geleid naar de gekozen plek, gezeten op een witte hengst, begeleid door de twaalf schoonste tempelmaagden op witte merries. Allen waren naakt en het lid van de Gedroomde Minnaar was gedurende de hele processie opgericht. Ter plaatse aangekomen ging de jonge man voor een altaarblok staan dat daar was gebouwd. Aan één zijde was dat blok afgedekt met een marmeren plaat waarin men een rond gat had gezaagd. Achter dat gat zat een van de tempelmaagden geknield.’ Nikolaidos zat nu gefascineerd naar haar te kijken, rechtop in zijn zetel. ‘Begeleid door twaalf klaroenstoten is hij, voor het aangezicht van het ganse volk, tot haar ingegaan, door het gat heen, twaalf maal. Het was de bedoeling dat hij precies bij de twaalfde klaroenstoot zijn liefdessap in de maagd zou plengen. Als hij daarin zou slagen, dan zou dat het teken zijn van de godheid dat de locatie gunstig was.’

‘En?’ vroeg Nikolaidos hees.

Orsestra glimlachte weer. ‘Het lukte.’ De jonge koning hapte naar adem. ‘Nu had men de zaak ook meer dan voortreffelijk voorbereid,’ zei de hogepriesteres geheimzinnig.

‘Hoe dan?’ Nikolaidos staarde haar met grote ogen aan.

Orsestra boog zich voorover en begon nog zachter te spreken. ‘Men zocht een man die zowel schoon van uiterlijk, als buitengewoon groot geschapen, alsook een hartstochtelijke maar beheerste minnaar zou zijn. Geen van deze eigenschappen mocht de andere twee domineren. Dus geen kerel met een geslachtsdeel als dat van een ezel, die de liefde zou bedrijven als een zenuwachtige puber; en ook geen man met een lichaam als Apollo zelf maar met een geslacht dat dat van de standbeelden van die godheid maar amper overtrof. Of een seksuele acrobaat die niet om aan te zien was. Neen, juist in het evenwicht moest de volmaaktheid worden gevonden!’ Bij deze woorden zat Nikolaidos energiek te knikken, zonder het zelf te merken. ‘En daartoe, heer, heeft men op Kythonesion en op de eilanden in de wijde omgeving alle mannelijke burgers opgeroepen om deel te nemen aan de verkiezing van de Gedroomde Minnaar. Belangstellenden konden zich vervoegen bij de plaatselijke vroedvrouw, om de grootte van hun geslacht te laten opmeten. Per dorp en per stadswijk werden de twaalf mannen met het grootste geslacht afgevaardigd naar een regionale competitie, waar de twaalf deelnemers werden uitgekozen met de fraaiste verschijning. Die twaalf werden uitgezonden naar een grote, centrale verkiezing op Kythonesion.’

 

Nikolaidos hing aan Orsestra’s lippen terwijl ze het vervolg van de procedure uit de doeken deed. Bij de regionale competities, zo vertelde ze, hadden de mannen lendendoeken om. Het formaat van hun lid was tenslotte geen punt van discussie meer en de jury mocht zich door een exces op dat gebied niet laten afleiden. Bij de centrale verkiezing werden de honderdvierenveertig mooiste mannen geselecteerd. Deze mannen moesten zich zeven dagen lang laten beproeven in het oude tempelcomplex. De maagden onderzochten de lengte en dikte van hun geslacht na het bewerkstelligen van een opgerichte toestand, hetgeen van eerzame vroedvrouwen niet gevergd mocht worden maar wat voor de tempelmaagden niks bijzonders was. Daarop werd een derde van de kandidaten heengezonden, omdat, zo zei de hogepriesteres, hun orgaan weliswaar indrukwekkend was als het hing, maar bij het omhoogkomen nauwelijks nog groter werd. Nikolaidos knikte weer, want dat verschijnsel was hem bekend.

Daarna, zo ging Orsestra verder met een ernstig gezicht, maar nu bijna fluisterend, moest worden onderzocht welke van de mannen de meeste kans maakte om de gehele processie met opgeheven geslacht te volbrengen en vervolgens met precies twaalf stoten in de tempelmaagd de verzadiging metterdaad te bereiken.

‘En hoe onderzocht men dat?’ vroeg Nikolaidos opgewonden.

‘Door te meten of zij hun verheffing een kwartier lang konden handhaven. Hun gezichten en lichamen moesten daarbij onzichtbaar blijven; daarom stak hun lid door een gat in een wand. Immers, hun schoonheid stond in deze fase buiten kijf, en mocht de tempelmaagden niet beïnvloeden. Vervolgens bevredigden de maagden de deelnemers met twaalf bewegingen, op het geluid van twaalf trommelslagen. En degene die precies op de twaalfde trommelslag zijn zaad plengde, werd uitverkoren. En met succes, zoals we weten.’ De hogepriesters leunde achterover.

Haar woorden hadden een opmerkelijk effect op de jonge koning. Hij had zich tijdens haar relaas ver naar haar voorovergebogen en zijn ogen opengesperd. Niet alleen zijn ogen, maar ook zijn neusgaten stonden wijd open, en zelfs zijn mond; door al zijn lichaamsopeningen leek hij het verhaal van Orsestra in zich te willen opzuigen. Hij trachtte de contouren van zijn opzwellende lid te verbergen door zijn gewaad wat te herschikken. ‘Bij de goden!’ hijgde hij. ‘Wat een idiote exercitie!’

‘Vindt u, heer?’ vroeg Orsestra met gespeelde verwondering. ‘Het is toch doordacht; u moet het toegeven.’

Nikolaidos knikte verward. ‘Dat wel, maar het is toch ook… onnatuurlijk. Het is zelfs immoreel!’

‘Hedone is de godin van het zintuiglijk genot, heer. Niet van moraal of van zogenaamd natuurlijk gedrag. Voor bestendige relaties, een gelukkig gezinsleven en goed burgerschap zijn andere, belangrijker goden verantwoordelijk. Maar als in het hart van de stervelingen moraal en natuurlijk gedrag in conflict komen met het zintuiglijk genot… dan leidt de uitkomst van die strijd maar al te vaak tot afgunstige blikken van de andere Olympiërs en een triomfantelijke glimlach van Hedone!’

Nikolaidos wist net op tijd te voorkomen dat hij opnieuw knikte.

 

Ze zwegen even. De jonge koning merkte dat het hem duizelde; hij verzette zich daartegen en probeerde kritisch te blijven denken. ‘Zeg mij toch, Orsestra: waarom deden al die mannen eigenlijk mee aan deze bizarre vertoning?’

‘Omdat de uitverkorene een jaar lang eregast zou zijn in de tempel van Hedone en daarbij alle denkbare zintuiglijke genietingen deelachtig zou worden.’

‘Ach, natuurlijk…’ mompelde Nikolaidos. Voor mannen die graag bij vrouwen lagen, was dat uiteraard een aanlokkelijk vooruitzicht. Het was inderdaad doordacht. Maar hij was door het gesprek en door zijn emoties verward en onzeker geworden, waardoor het hem verstandig leek om maar even niks meer te zeggen. Hij zou graag alleen willen zijn.

 

Orsestra leek dat aan te voelen, want in tegenstelling tot de andere hoogwaardigheidsbekleders, die hadden gehengeld naar een onmiddellijke beslissing op hun verzoek, vroeg zij de koning om er eens rustig over na te denken. Over zeven dagen zou ze haar opwachting weer maken, om te horen wat hij ervan vond. En, voegde ze er met een lachje aan toe, terwijl ze al op weg was naar de uitgang, zij als hogepriesteres kon zich geen groter eer indenken dan de persoonlijke betrokkenheid van de vorst bij het ritueel. Daarna liet ze haar sluier zakken en zeilde de zaal uit.

 

– 4 –

De jonge koning vroeg zijn secretaris om de nog wachtende bezoekers heen te zenden en uit te nodigen voor de volgende ochtend. Hij wilde nadenken. Het was een krankjorum verhaal, maar hij werd er ongelofelijk opgewonden van. Zijn geslacht was tijdens het gesprek overeind gekomen om daarna niet meer te gaan liggen.

Hoe vaak had hij al niet gefantaseerd over de Gedroomde Minnaar! De gedachte dat die nu geselecteerd zou kunnen worden uit duizenden, ja, tienduizenden mannen uit de wijde omgeving fascineerde hem mateloos.

De rest van de dag bracht hij in zijn eentje door, ijsberend in de lege zaal.

 

’s Nachts sliep Nikolaidos amper. Wanneer hij indommelde, werd hij telkens wakker, en herinnerde zich een droom over soldaten, kooplieden, matrozen, boeren, smidsjongens en bakkers die zich ontblootten bij een vroedvrouw, om de grootte van hun geslacht te laten vastleggen… Of over een podium met een stoet goddelijke mannen die zich in lendendoek vertoonden aan een uitzinnige menigte… Of over broeierige sessies in het weelderige heiligdom, waarbij de vaardige handen van de tempelmaagden het lid van een lange rij mannen tot verheffing brachten, door gaten in een wand, zodat hun gelaat en gestalte onzichtbaar waren… Maar vooral… vooral over het ultieme schouwspel van de uitverkorene, de Gedroomde Minnaar, in elk opzicht de man der mannen, die door het gat in de marmeren plaat, ten overstaan van het ganse volk, op de twaalfde klaroenstoot zijn zaad in de tempelmaagd zou doen vloeien.

 

Die dagen dacht Nikolaidos veel na, tussen de bestuurlijke beslommeringen door. Hoewel… om eerlijk te zijn dwaalden ook tíjdens de talrijke besprekingen zijn gedachten meer dan eens af. Hij wikte en woog. Kon hij het wel maken? Zijn tijd verdoen aan een gril, terwijl belangrijke kwesties bleven liggen? Zo’n dure tempel financieren, alleen omdat hij zelf zo buitensporig geprikkeld werd door zijn voorstelling van het verkiezingsritueel? Was dat geen verkwisting van staatsgelden? Aan de andere kant: als hij door een huwelijk met Chimene het bondgenootschap met Malepos zou bevestigen, dan zou dat de handel – en dus de belastinginkomsten – een krachtige impuls geven; de opbrengsten daarvan zouden ruimschoots opwegen tegen de kosten van die tempel. En… mocht hij zichzelf ook niet iets gunnen? Hij vergaderde dag in dag uit met pedante oude mannen met perkamenten gezichten
en dunne, witte vingers… Dat zou hij nog tientallen jaren moeten doen. En dan moest hij ook nog bij Chimene zoons gaan verwekken, hoe meer hoe beter. Hij had zich voorgenomen om zijn geneesheren te laten berekenen op welke dag van de maand zij het vruchtbaarst zou zijn en uitsluitend op die dag met haar de daad te verrichten. En hij zou er ogenblikkelijk mee stoppen zodra ze weer zwanger was. Maar niettemin… hij zou het heel wat keren moeten opbrengen. Mocht daar niet iets tegenover staan, tegenover al die opofferingen? Meer en meer neigde hij ertoe om met Orsestra’s voorstel in te stemmen.

 

Nikolaidos sprak erover met Panchistes, de belangrijkste adviseur van wijlen zijn vader. Het gezicht van de man verstrakte. ‘Heer, u zult daarmee gerust in de gunst komen bij Hedone, maar u begrijpt toch zeker wel dat u een grote kans loopt om zich de woede op de hals te halen van andere, veel machtiger goden!’

‘Ach, zou dat nou?’ vroeg Nikolaidos luchtig.

Panchistes sloeg de handen voor de mond. ‘Heer! Kent u dan niet de verhalen? Als de Olympiërs jaloers worden, Zeus, Poseidon, Apollo of Ares, dan kunnen ze de stervelingen treffen met vernietigende kracht!’

‘Tuurlijk ken ik die verhalen, maar die zijn toch allemaal stokoud? Dat was een volstrekt andere tijd!’

Zijn adviseur trok een somber gezicht. ‘Het zijn dezelfde goden, heer. Zij zijn eeuwig. Ze weten helemaal niet wat tijd is.’

‘En Hedone kan daar niets tegen uitrichten?’

Panchistes haalde diep adem en blies langzaam de lucht uit. ‘Dan moet ze dat maar net willen. Er zijn wel voorbeelden bekend van stervelingen die zo volkomen in bescherming zijn genomen door de godheid die ze hadden begunstigd, dat ze daardoor onkwetsbaar werden, soms zelfs onsterfelijk. Maar dat lot is in de menselijke geschiedenis slechts een enkeling beschoren geweest!’

Nikolaidos knikte peinzend. Ja, dat waren zeer uitzonderlijke gevallen geweest. Daar mocht hij niet op rekenen, dan hield hij zichzelf voor de gek. Zou hij het aandurven om de toorn van de machtige Olympiërs over zich af te roepen? Dorst hij de kans aanvaarden dat hij zichzelf naar de ondergang voerde met deze uitspatting? Hij nam zich voor om het vraagstuk met Orsestra te bespreken.

 

Omdat hij een uitlaatklep zocht voor zijn opwinding, bracht Nikolaidos een bezoek aan het Huis van Meriope. Toen hij zich in de kamer met de gesloten luiken had uitgekleed en op het bed had plaatsgenomen, bracht zij hem een geblinddoekte jonge man van een werkelijk uitzonderlijke schoonheid. Zijn gelaatstrekken waren edel; zijn schouders waren breed en zijn borst was stevig en gewelfd, zijn buik was plat en zijn billen waren zo rond en geurig als rijpe meloenen. Ademloos bekeek Nikolaidos het onthutsend mooie lichaam. Hij liet eerbiedig zijn vingertoppen over de weergaloze vormen glijden en bevoelde als in trance de gladde, satijnzachte huid die de soepele spieren omspande.

Hij bekeek ook het lid van de jongen. Tja. Dat was aan de kleine kant, het viel niet te ontkennen. Het was zeker niet piepklein, dat niet – Nikolaidos had heus wel kleinere geslachtsdelen gezien, geregeld zelfs – maar… groot was anders, zonder meer. Op dat moment gingen zijn gedachten terug naar zijn vorige bezoek aan deze kamer, een dag of vijftien eerder.

 

De jonge man die Meriope hem die avond had gebracht, had een werkelijk monumentaal geslachtsorgaan gehad: groot, dik en vlezig had het tussen zijn benen
gebungeld, zwaar en log, om uit te groeien tot een stormram van verbluffende proporties toen het zich oprichtte. De ballen die eronder schommelden, waren klein. Of was dat slechts schijn en hadden ze feitelijk een normaal formaat? Hoe het ook zij, hun bescheiden omvang leek de ontzaglijke afmetingen van de stam die triomfantelijk boven hen uit torende, slechts te onderstrepen. De jonge koning had er een tijdje met open mond naar zitten kijken.

Nadat de jongeling op het bed was gaan liggen had hij zichzelf langzaam
– úiterst langzaam! – over de kolos heen laten zakken. Er verstreek wel een half uur voordat hij beneden was aangekomen. Vervolgens duurde het nog een hele tijd voordat hij zodanig gewend was aan het geweldige gevaarte waarop zijn lichaam was gespiest, dat hij zich voorzichtig durfde te gaan bewegen.

Toen de pijn – later, véél later – eindelijk was weggeëbd, en hij op zijn buik lag en het ploegen van het gigantische geslacht in zijn ingewanden onderging, werd hij meegesleept door een maalstroom van genot. Toen hij voelde hoe het zaad van de man diep in zijn lichaam werd gepompt, deed hij direct het zijne vloeien, in een zó intense vervoering, dat hij gedurende lange tijd niet wist waar hij was. Ja, hij had zelfs geen besef meer van wíe hij was. Hij vroeg het zich af, maar hij had oprecht geen idee. Het verontrustte hem niet; het was op dat moment niet belangrijk, het was hem voldoende om te dienen als de tunnel waarin dit fabelachtige geslachtsdeel de verzadiging vond.

Pas na een kwartier schoot hem zijn eigen naam weer te binnen.

 

Nu, vanavond zou van zo’n extase geen sprake zijn. Nikolaidos zou deze jonge man bij zich voelen binnenkomen, in het begin, maar het zou geen pijn doen
en ook geen roes van genot veroorzaken. Hij zou het ontvangen van het zaad
misschien waarnemen, als hij erg goed oplette, maar het zou hem niet optillen, omverwerpen, overhoop halen. Daar stond tegenover dat de jonge man van twee weken geleden een pokdalige vent was geweest, met een laag voorhoofd, kromme benen en een ingevallen borst. ‘Je kunt nu eenmaal niet alles hebben,’ had hij toen monter tegen zichzelf gezegd. Maar nu… nu kon hij dat niet meer zeggen. Want nu wist hij: het kon wél!

En op dat ogenblik, terwijl hij het prachtige lichaam van deze geblinddoekte jongeling streelde, realiseerde hij zich in een flits van uitzonderlijke helderheid, dat het gesprek met Orsestra een wezenlijke verandering in zijn bestaan had teweeggebracht: voortaan, gedurende de rest van zijn leven, zou hij bij iedere geliefde die wel mooi was maar niet zo groot geschapen, of wel groot geschapen maar niet erg hartstochtelijk, of wel hartstochtelijk maar niet bepaald mooi, bij zichzelf denken: ‘Toch bestaat hij wel degelijk. En ik had hem kunnen vinden ook. Maar ik vond het te duur, en ik had het te druk met vergaderen. En… ik durfde niet. Ik was bang dat de een of andere afgunstige godheid achter me aan zou komen.’ Dat zou hij denken. Elke keer opnieuw. Hij rilde.

En feitelijk was op dat moment zijn besluit genomen. Hij kon wel zeggen: komaan, ik denk er nog eens over na, maar hij wist dat het kletskoek was. De teerling was geworpen. Liever dan tot het uur van zijn dood te moeten leven met het knagende gevoel van spijt dat hij deze unieke kans had laten lopen, riskeerde hij het om zich de wraak van de machtige Olympiërs op de hals te halen. Hij had het er ronduit voor over. Sterker nog: stel dat hij het níet deed, en dat die andere goden hem als dank een extra lang leven zouden schenken, mogelijk tientallen jaren extra, gevuld met dagelijkse vergaderingen met verlepte oude mannen, net zo lang tot hij zelf ook een verlepte oude man zou zijn geworden, zou dat lange leven dan voelen als een beloning, of eerder… als een eindeloze straf?

De vraag stellen was haar beantwoorden.

Nou, dat ging niet gebeuren! Nikolaidos zou zijn lot in de handen leggen van Hedone, de godin van het zintuiglijk genot, die hem al zo veel vreugde had bereid, en dan zag hij wel wat zijn deel zou zijn. Hij zou de Gedroomde Minnaar zien, hij zou zijn brullen horen en hij zou zijn zaad zien vloeien. En als hij daarvoor moest sterven, dan was dat zijn lot; een lot dat hij blijmoedig dragen zou. Hij was… bereid.
Bij de goden, wat zou hij hem zielsgraag willen ruiken… betasten… zelfs… proeven! Maar dat was vanzelfsprekend onmogelijk. Hij kon toch bezwaarlijk aan de hogepriesteres vragen of…

Op dat ogenblik herinnerde hij zich Orsestra’s afscheidswoorden. Wat had ze ook weer gezegd? Iets van een ‘persoonlijke betrokkenheid van de vorst bij het ritueel’… Wat zou ze daarmee kunnen bedoelen? Bedoelde ze soms dat hij…
Nikolaidos… aanwezig zou zijn in de tempel als de mannen werden beproefd? Zodat hij hun geur kon opsnuiven en wellicht hun lichamen… aanraken? Maar… hóe dan?

Einde fragment.

 

Meer lezen?

Je kunt het boek hier kopen.