Toen ik in Nunspeet het stationsgebouw uit kwam lopen, zag ik ’m meteen staan. Helemaal aan het eind van het perron. In zijn eentje. Sodeju, wat een mooie jongen… Knap gezicht, kort donkerblond haar. Een klein kuifje. En een bloedgeil kontje, in een strakke spijkerbroek. Jong.

Woofff!

 

Ik liep meteen op hem af, zonder aarzelen, hoewel hij best ver weg stond en ik een loodzware koffer mee te zeulen had. Er zaten wieltjes onder, gelukkig, maar slechts aan één kant; de andere kant moest ik optillen en dat was nog geen kleinigheid, want het was een lel van een koffer en hij zat stampvol.

Ik had er een halfjaar uit geleefd, vanaf de dag dat ik bij Marieke en de kinderen was weggegaan en bij een hospita een kamer had gehuurd. Ook in Nunspeet, want dan kon ik m’n dochters vaak zien; ik ben stapelgek op die meiden. Maar ook het contact met Marieke was inmiddels best goed geworden, een stuk beter dan in de laatste fase van ons huwelijk. Vooral in het laatste jaar dat ik bij het gezin woonde, was er veel pijn en verdriet geweest. En dat kwam door mij. Of liever gezegd: dat kwam door mijn verlangen naar andere mannen, een verlangen dat ik niet langer kon onderdrukken of verbergen. Maar ondanks alles hielden Marieke en ik nog steeds van elkaar, en vooral wilden we allebei niets liever dan Anne en Sarah een zo normaal mogelijk gezinsleven bieden. Dus kwam ik veel bij ze over de vloer: twee, drie keer per week was heel normaal. Het was fijn geweest om zo dicht bij ze in de buurt te wonen.

Maar nu was dat voorbij, helaas. Nu stond ik weer op straat met mijn koffer en moest ik een nieuwe kamer gaan zoeken. In Amsterdam deze keer. Niet meer in Nunspeet en ook niet in de wijde omgeving van Nunspeet. Dat durfde ik niet meer. Niet na de ervaring van die ochtend.

Want op de dag waarover ik je nu vertel, was ik ’s morgens om half zeven wakker
geworden van een snerpende gil. In mijn onderbroek stormde ik m’n kamer uit
en de trap af. De hospita, mevrouw Van Swieten, zat in de hal op de grond, met haar rug tegen de muur geleund en haar blauw beaderde benen recht voor zich uit gestoken. Ze was lijkbleek en ze vocht om adem, met een akelig, gierend geluid.

De voordeur van de woning stond helemaal open, de hal in. Aan de buitenkant van de voordeur hing een dooie kat. Open. Zijn ingewanden hingen er wel een meter uit en zwaaiden zachtjes heen en weer. Er druppelde bloed op de laminaatvloer van de hal.

 

Een meter of tien bij de jongen vandaan liet ik mijn koffer op de grond zakken. Ik rolde met mijn stijve schouder. Zo meteen kwam de sprinter naar Amersfoort. Zesendertig minuten deed die erover. In Amersfoort zou ik de intercity nemen naar Amsterdam.

Vanuit mijn ooghoeken hield ik de jongen in de gaten en steeds als hij de andere kant op keek, observeerde ik hem. Ik schatte hem een jaar of achttien. Op deze afstand zag ik dat zijn gezicht onder de puistjes zat: vooral zijn kaken en zijn kin. Allemaal kratertjes en bobbeltjes, variërend van bleekroze tot vuurrood. Verder was ie hartstikke lekker. Arme jongen. Zelf had ik die krengen ook gehad als tiener. Heremijntijd, wat voelde ik me daar ongelukkig bij. Ik was toch al zo onzeker, en dan ook nog een kop als een krentenbol… Steeds wanneer de jongen mijn kant op keek, wendde ik snel mijn blik af.

 

Ik kon het mevrouw Van Swieten niet kwalijk nemen. Er waren meer pesterijen geweest, heel veel, maar nooit van dit kaliber. Toen ze me vroeg om te vertrekken, hield ze mijn beide handen vast en ze huilde. Ze vond het volgens mij nog erger dan ik. Maar ze wilde zoiets nooit meer meemaken. ‘Daniël, de volgende keer blijf ik erin. Ik overleef het niet.’ Dat is hun tactiek: de mensen te grazen nemen die je steunen. Zodat je eenzaam wordt.

 

Daar was de trein. Tjonge, wat was ie vol. Hopen dat ik nog kon zitten.

‘Zal ik u even helpen met die koffer?’

‘Heel graag. Wat aardig van je.’ Hij zei ‘u’ tegen me… nog net geen ‘meneer’. Was het zo’n keurig opgevoede jongen of… of vond ie mij een ouwe lul? Ik was ontegenzeggelijk een stuk ouder, met mijn tweeëndertig jaar.

Achter de mooie jongen aan liep ik de coupé in. Ik keek langs de stoelen, die in vliegtuigopstelling stonden. De trein was inderdaad vol. Er was nog één plaats vrij, aan het raam; daar ging de jongen natuurlijk zitten. Gelukkig bood hij hem niet aan mij aan.

Ik zette mijn koffer in het gangpad, ter hoogte van de plek waar hij zat, en hield mezelf vast aan het bagagerek. Het was stellig de bedoeling van de NS dat ik mijn koffer daarin ging tillen, maar ik was echt niet van plan om dat te proberen.

Tussen mij en de jongen in zat een gezette man met een rood aangelopen hoofd de krant te lezen. Het Reformatorisch Dagblad natuurlijk. De krant van orthodox-gereformeerd Nederland. ‘Wij hebben toch maar mooi onze eigen krant!’, zei mijn vader altijd trots.

De jongen had grote, bruine ogen, met lange wimpers. Zijn wenkbrauwen waren prachtig gevormd en heel regelmatig, alsof ze gekamd waren. Misschien waren ze dat wel. Schei uit, Daniël. In Nunspeet.

De jongen draaide zijn hoofd en keek naar me op. Ik keek snel opzij.

 

Ik zag de bossen en velden langsflitsen. ‘Groeten van de Veluwe!’ staat er op de ansichtkaarten met de foto’s van al die schitterende natuur. Net als in het Groene Hart en in Zeeland: volop lucht, licht en ruimte. Tenminste, voor het oog. Voor de geest hebben die streken niet veel lucht en licht. En ruimte al helemaal niet.

In Amsterdam klagen ze vaak over Marokkanen, en ik wil best geloven dat homo’s die daar in een buitenwijk wonen, het niet gemakkelijk hebben. Maar ik heb nog nooit gehoord dat iemand daar een dooie kat op zijn deur gespijkerd heeft gekregen. Nou, in de ‘Bible Belt’ gebeurt het gewoon. In ‘God’s own country’, het orthodox-gereformeerde reservaat van Nederland. En niemand die erover praat. Ik ook niet. Ja, ik vertel het nu aan jou, maar aangifte bij de politie heb ik niet gedaan. En ik heb ook geen mailtje gestuurd naar een krantenredactie of naar Hart van Nederland. Niemand doet dat als hier zulke dingen gebeuren. In het Reservaat worden alle problemen onderling opgelost. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ noemen ze dat.

 

De jongen keek weer uit het raam. Hij had zijn hoofd helemaal opzij gedraaid. Hij had een lieve nek. Ja, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen. Tuurlijk, daar zaten ook een paar puistjes, maar ik merkte dat ik er helemaal geen last van had. Had ik maar geweten dat dat mogelijk was, toen ik zo oud was. Dat iemand je hartstikke lekker kon vinden ondanks je puistjes. Ach. Er is wel meer wat ik toen graag had willen weten.

Het onderste deel van zijn nek was onbehaard, maar halverwege begon de groei van fijne, donkere haartjes, niet in het midden, maar alleen links en rechts van de wervels. De jongen zat nog geen anderhalve meter van me af, dus ik kon het heel precies zien. Hij had zo’n nek waarin de haartjes niet omlaag maar omhoog groeien! Ken je dat? Op de plek waar ze het hoofdhaar ontmoeten dat wél gewoon omlaag groeit, daar voegen zich die stromingen bij elkaar: van links en rechts buigen ze zich dan samen in het midden naar beneden, in een hartveroverend puntje. Oooh, wat een aandoenlijk mooie nek. Wat zou ik die graag willen strelen…

Hij keek alweer naar me. Ik had op tijd mijn blik gevestigd op de bossen die voorbijraasden, maar ik zag in mijn ooghoek dat hij naar me bleef kijken. Na een seconde of vijf draaide ik mijn hoofd weer rustig in zijn richting, en daarop keek hij weer weg. Hm. Je zou er bijna wat van gaan denken.

Flinke handen, zag ik. Tuurlijk, ik weet best dat dat niet alles zegt. Niet alles. Maar ook niet niks! Ik heb inmiddels genoeg ervaring om te weten dat de meeste mannen met grote handen een grote lul hebben; behalve als het boeren zijn, of bouwvakkers. Dan komt het gewoon door het werk dat ze van jongs af aan hebben gedaan. Maar anders… negen van de tien keer is het raak.

 

‘Hoelang ik het al wist,’ had Marieke gevraagd. Tja. Wat is weten? Al op de lagere school had ik lopen loeren wanneer de jongens zich uitkleedden voor de gymnastiekles. Later, op de middelbare school, was het gezamenlijk douchen altijd een heikele onderneming geweest, omdat er voortdurend een erectie op de loer lag. En ik was twee jaar lang trouw iedere dinsdagavond naar catechisatie gegaan, tot vreugde van mijn ouders; alleen niet omdat ‘Daniël met gretigheid het woord Gods indronk,’ zoals dominee Molenaar glunderend tegen ze zei, maar omdat ik daar iedere week naast Jochem zat, een prachtige jongen met grote, bruine ogen en donkerblonde krullen. Onder de tafel raakte Jochems dijbeen af en toe het mijne. Dan begon mijn hele onderlijf te tintelen! Ik had steevast een stijve als ik van de catechisatie naar huis fietste. Dat herinner ik me nog héél goed. En als jij ook wel eens drie kilometer hebt gefietst met een stijve pik, dan weet jij waarom.

Sinds mijn tiende of mijn elfde was er soms ‘iets’ gebeurd. Meestal met buurjongens. Je kent het wel, elkaar afrukken in de bosjes en zo. We deden nooit iets met meisjes. Alleen met andere jongens.

Maar daar zoek je niks achter. Want als jonge jongen ga je jezelf niet identificeren met ‘homo’s’. Thuis, in de kerk en op school: iedereen zegt dat ze zondig zijn, ja, ‘een gruwel in de ogen des Heren’. Wát?! In de eenentwintigste eeuw?, zeg jij nu waarschijnlijk bij jezelf. Ja, in de eenentwintigste eeuw, ja. Als je deel uitmaakt van het Reservaat dan weet je niet beter, want er is geen tv in huis, op tafel ligt ‘onze eigen krant’ en je familieleden en vrienden zijn allemaal ook onderdeel van het Reservaat, want als ze dat niet waren, dan was je namelijk niet met ze omgegaan. Dus voor iedereen die je kent, zijn homo’s verwerpelijk. Nou, en zo zie je jezelf niet. Zo wil je jezelf niet zien. Zo kún je jezelf niet zien, want jij vindt jezelf gewoon een aardige, fatsoenlijke, gelovige jongen. Je komt niet eens op de gedachte dat jij daarbij zou kunnen horen. Bovendien: die andere jongens, met wie je klooit in de bosjes, dat zijn toch ook allemaal gewone jongens? Die gaan toch ook allemaal gewoon trouwen als ze twintig zijn? Net als ik zou gaan doen. Toch? Wist ik veel.

 

Zou hij zwemmen? Hij had van die brede, wat vierkante schouders. Vroeger zat er een jongen bij me in de klas die veel zwom, die had net zulke schouders.

Hij keek weer uit het raam, dus ik had alle tijd om hem grondig te bestuderen. Er zaten een paar flinke scheuren in zijn donkerblauwe spijkerbroek. Nee, niet dáár! Hehehe! Kom op, man, we zijn op de Veluwe, weet je nog? Nee, net boven zijn knieën. Stevige knieën. Het was sowieso een behoorlijk gespierde gast. Maar er zat zo te zien geen eelt op die stevige handen van ’m. Dus het was geen boerenjongen of bouwvakker. Hmmm…

 

Met mijn broers had ik het ook gedaan. Met allebei. Voelen, friemelen, rukken, zelfs pijpen. Man, iedereen deed het bij ons op het dorp. Ik had ook een neef die een jaar of zeven ouder was en die wel eens op ons kwam passen toen we nog klein waren, wanneer mijn vader en moeder naar een bruiloft gingen. Ik was als jochie een keer een kamer binnengelopen en had hem daar wijdbeens op een keukenstoel zien zitten terwijl hij werd gepijpt door Menno, mijn oudere broertje. Mijn neef had me strak aangekeken en een wijsvinger op zijn lippen gelegd, terwijl zijn andere hand achter op Menno’s jongenshoofd lag en het in een rustig tempo op en neer bewoog in zijn schoot.

We graaiden en frunnikten en likten en zogen erop los, allemaal, maar iedereen zweeg als het graf.

 

Als ik in de sauna ben, let ik ook altijd op de handen van mannen. Dan gok ik op basis daarvan hoe groot hun pik zal zijn en daarna probeer ik erachter te komen of dat klopt. Zo perfectioneer ik mijn voorspellingen. Ik hou namelijk wel van groot. Ach ja, wie niet. Ik heb ook wel eens seks met Aziatische jongens. Vaak kun je onmogelijk hun leeftijd schatten, omdat ze zo klein en smal zijn en zo’n volmaakte huid hebben. Stel je een tenger, nagenoeg haarloos jongenslichaam voor, dat bij de eerste aanraking bloost, of zelfs een klein beetje kippenvel krijgt, van schroom… helemaal glad, alleen een klein bosje boven de lul. Of boven het lulletje. Supergeil. Ik lebber ze helemaal af, ik lik ze van boven maar vooral van onderen, van voren maar vooral van achteren… van buiten… maar vooral… hehehe! O, wat geniet ik van dat veerkrachtige, jonge vlees, van dat satijnzachte velletje… En als ik uitgelikt ben, dan kruip ik erbovenop. Oooohhh… Kom maar hier, schatje, laat je maar eens lekker pakken.

Maar in de pornobioscoop kijk ik juist helemaal niet hoe de mannen eruitzien. Daar heb ik seks met Jan en alleman, zonder aanzien des persoons. Ik ga altijd naar een tent op het Damrak, met twintig of vijfentwintig cabines, met in elke cabine een videoscherm waarop je uit tientallen pornofilms kunt kiezen. En in de wanden tussen die hokjes zitten ronde gaten… Jesses, wat vind ik dat geil. Soms leg ik mijn vingers onder op de rand van dat gat, om aan te geven dat die ander zijn ding erdoorheen moet steken, en dan ga ik ’m afzuigen. Heel af en toe ben ik niet meer te houden, dan rol ik er een condoom overheen en dan ga ik erop zitten. Andere keren steek ik zelf mijn lul erdoor, en dan laat ik me verwennen. Door hun mond, hun handen; je weet niet altijd precies wat je voelt. Spannend is dat. Nu en dan doen zij het ook: erop gaan zitten. Tenminste, dat meen ik dan te voelen. Want je ziet niks. Hmmmm…

Sommige mannen loeren van tevoren door dat gat mijn hokje in, om me te bekijken, maar ik niet, hoor. Ik wil helemaal niet weten wie daar zit. Dat vind ik veel opwindender. Daardoor kan ik aan de andere kant van dat gat elke sekspartner fantaseren die ik wil! ‘Zalig zij die niet zien en toch geloven’… Mannen die ik onderweg in de trein heb gezien, mannen die ik via mijn werk ken, of ook wel… het jongere broertje van Marieke… en soms zelfs… oh! Ja, soms verbeeld ik me zelfs dat ik word gepijpt door… door het blonde zoontje van dominee Molenaar, van de Gereformeerde Gemeente in Nunspeet.

Die sauna en die pornobioscoop in Amsterdam, die zitten allebei op een steenworp van het Centraal Station. Nou, dat is ideaal als je in Nunspeet woont! Kan je op een middag op en neer. Stel je voor: ik kon twee of drie uur doorbrengen in een totaal andere wereld – wat zeg ik, op een andere planeet – maar evengoed liep ik precies de keuken in wanneer om half zes de piepers van het vuur kwamen. Na het eten, terwijl in mijn onderbroek alles nog aan elkaar vast plakte door het glijmiddel en het zaad, van mezelf en van weet ik hoeveel andere kerels, las ik mijn vrouw en kinderen voor uit de Heilige Schrift. ‘Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet.’

 

Ja hoor, hij zat naar me te kijken. En niet één of twee keer. Nee, nagenoeg iedere keer dat ik even wegkeek, zag ik in mijn ooghoeken dat hij… daar was ie weer! Nu staarde ik nadrukkelijk naar het bagagerek, zodat hij zou denken dat ik hem niet zag, maar aan de rand van mijn gezichtsveld zag ik hem wel degelijk. Hij bleef kijken. Maar nu… nu daalde zijn blik… keek ie nou… allemachtig… jawel, hij zat… hij zat naar mijn… naar mijn kruis te gluren! Ik wist het zeker. Hij bleef kijken. Ik duwde mijn heupen ietsje naar voren. Nog eens. Zonder mijn hoofd te bewegen – want dat zou hem alarmeren – liet ik voorzichtig mijn blik naar beneden glijden. Het lukte! Hij zat zo geconcentreerd naar mijn kruis te loeren dat hij niet zag dat ik naar zijn gezicht keek! Oh! Zou ik… Ik keek weer naar het bagagerek en haalde diep adem. Zou ik het durven?

 

Vroeger durfde ik niks. Was ik altijd bang voor de ontdekking van mijn geheim. Behalve in de anonimiteit van Amsterdam. Daar voelde ik me veilig. Als ik eenmaal door de spijlen van het Reservaat naar buiten was gekropen, dan was het beest in me los. Door niets meer geremd.

Maar sinds ik bij Marieke en de kinderen weg was, was ik ook in het Reservaat moediger geworden. Ik moest wel. Als je wordt belaagd met scheld- en dreig-brieven – altijd anoniem natuurlijk, zonder een enkele uitzondering – en altijd wordt omringd door afkeurende blikken en ritselend geroddel, als het overal stil wordt waar je binnenkomt, dan moet je worstelen. Dan gaat het erom of je je staande weet te houden. Ik had me staande gehouden.

Zelfs toen de campagne begon om me mijn werk af te pakken. Want ze kijken heel precies hoe ze je kunnen treffen. En als bij een bouwonderneming opdrachten worden geannuleerd omdat er op de afdeling calculatie een homo werkt, dan heeft zo’n bouwbedrijf geen keus. Ook niet in het Nederland van 2019. En natuurlijk had ik me ertegen kunnen verzetten. Mijn baas zei het zelf: ‘Daniël, als je een zaak tegen me begint, dan win je die. Maar dan zijn we allemaal onze baan kwijt.’ Ik wist dat dat zo was. En dus begon ik geen proces en dus vult hij mijn uitkering aan tot ik wat anders heb. Onderling opgelost. In eigen kring.

 

Ik heb dikwijls de indruk dat jullie in het ‘gewone Nederland’ niet weten dat deze dingen gebeuren. Dat jullie denken dat de ‘zwartekousenkerk’ iets uit het verleden is, met Urk en Staphorst als een soort pittoreske openluchtmusea, met grappige boertjes en boerinnetjes in klederdracht en met oorijzers. Dat een enkele mazelenuitbraak – omdat ze weigeren hun kinderen te laten vaccineren – en krantenwebsites die op zondag offline zijn, de laatste restjes vormen van een curieuze folklore, restjes die nog nasmeulen maar die in het tijdperk van internet en globalisering elk moment voorgoed kunnen uitdoven. Weten jullie veel! Weten jullie veel dat voor de mensen in dat Reservaat het Enige Ware Geloof nog net zo levend is als in de negentiende eeuw! Jullie, de ‘gewone Nederlanders’, jullie zéggen wel, bij wijze van spreken, dat deze mensen de klok hebben stilgezet, maar jullie beseffen niet dat dat echt waar is! En dat er dus in honderd jaar voor die mensen geen fluit is veranderd. Júllie zijn veranderd, maar zij niet. Of je nou gelooft in het Absolute Gezag van een Heilig Boek van negentienhonderd jaar oud of van tweeduizend, dat is om het even. Dat Boek bevat de Enige Waarheid, en of daartegenover nou een zwart-wittelevisie staat of een i-pad, dat maakt geen moer uit. Sterker nog: hoe groter de kloof is tussen hen en ‘de wereld’, hoe meer ze het gevoel hebben dat zij al met één voet in het Koninkrijk Gods staan. Ze hebben hun eigen krant en hun eigen onderwijs, waar alle meisjes een rok dragen en waar de kinderen nog altijd leren dat God de wereld heeft geschapen in precies zes dagen tijd, in het jaar 4046 voor Christus. En dat onderwijs wordt gewoon van jullie belastinggeld betaald, want zo is dat in Nederland geregeld.

Af en toe verliezen ze een stukje terrein – dan mogen ze geen vrouwen meer weigeren in de partij-organisatie, of ze mogen leraren op hun scholen niet meer ontslaan omdat ze homo zijn – maar daar staat tegenover dat hun getal groeit. Jazeker! Gróeit. Natuurlijk, secularisering is de trend. Maar die treft het gematigde christendom, niet de fundamentalisten. Uiteraard gaat een deel van het zwartekousenkroost twijfelen, of ze worden afvallig; ze stappen de eenentwintigste eeuw in, sommigen aarzelend, anderen halsoverkop – ik ben niet de enige, er zijn er meer. Maar dat is maar een deel. En de kinderen die in de kerk blijven, zijn juist strenger dan de ouders. En doordat orthodoxen veel meer kinderen krijgen dan anderen…

Ik werkte als bouwcalculator, dat weet je; dus ik kijk graag naar cijfers. De SGP is het hart van de Bible Belt; die kregen 27.000 stemmen in 1922, en in 2017 hadden ze er 210.000, hun beste resultaat ooit. De bevolking is in die honderd jaar bijna tweeënhalf keer zo groot geworden, dus als je daarvoor corrigeert, dan zijn de orthodox-gereformeerden ruim drie keer zo groot geworden. En dan tel ik nog niet eens de orthodoxen mee die bij de ChristenUnie zitten; die hebben sinds hun start in de jaren zestig ook nog eens een kiezerschare van 360.000 stemmen opgebouwd. Dus een deel daarvan komt er nog bij.

Het Reservaat gedijt. Stilletjes. Door niemand opgemerkt.

 

Terwijl ik aandachtig het bagagerek bestudeerde, waarbij ik alle passagiers die ik aan de rand van mijn gezichtsveld zag grondig in de gaten hield, vooral die lezer van het Reformatorisch Dagblad die pal voor me zat maar die godlof helemaal opging in zijn stichtende teksten, krabde ik, zogenaamd afwezig, even in mijn kruis. Twee kleine beweginkjes. De jongen zag het! Hij checkte snel mijn blik, maar die was natuurlijk strak op het bagagerek gericht, hehehe! Dus gingen zijn ogen meteen weer naar mijn kruis. Wow, wat geil…

Oeps!! Ja, dat zat erin: mijn pik kwam overeind. Door de gedachte dat er een mooie jongen stiekem naar mijn lul zat te loeren, gingen in mijn lendenen alle sluizen open. Ik voelde dat mijn broek begon te knellen. Zou het al zichtbaar zijn? Ik stond nog steeds naar dat bagagerek te staren. Als ik naar mijn kruis zou kijken, dan zou hij dat zien en dan zou hij stoppen met kijken. Dus zelf wist ik niet hoe het er daar beneden uitzag. Maar voelen deed ik des te meer! Het werd erg oncomfortabel: mijn schaamhaar zat blijkbaar ergens in de weg, want dat voelde ik hier en daar lelijk trekken. Dit was typisch het moment waarop je normaalgesproken zonder nadenken je hand in je broek steekt en je lul recht legt. Maar als je in de trein van Nunspeet naar Harderwijk staat, met de opgezwollen kop van een Reformatorisch Dagbladlezer op veertig centimeter van je kruis, dan aarzel je toch even, al zit er nog zo’n hitsige tiener naar je snikkel te koekeloeren…

Niet dat ik uitsluitend op jong val, hoor. Welnee, ik ben een alleseter. Ik vind jonge jongens te gek, tuurlijk, maar mannen van mijn eigen leeftijd lust ik ook graag, en zelfs kerels van veertig of vijftig vind ik soms superaantrekkelijk; het hangt er maar net van af wat voor type het is. Zo’n lange vent met grijs gemillimeterd haar? Met een diepe stem en van die strenge ogen? Nou, die mag van mij wel zestig zijn, en dan nog vind ik ’m fokking geil. Maar… jong is ook lekker. En tegenover jou, beste lezer, durf ik eerlijk te zijn: dat er hier in deze trein een jochie van achttien stiekem naar mijn stijf wordende pik zat te gluren, dat maakte me helemaal duizelig van opwinding…

 

Ik kon niet langer wachten. Ik móest ’m recht leggen.

Nog altijd met mijn gezicht schuin omhoog en vanuit mijn ooghoeken loerend naar de jongen – én naar die vent vlak voor me, hoor, maak je geen zorgen – liet ik langzaam mijn hand in mijn broek glijden. De man was onverminderd verdiept in het Reformatorisch Dagblad, maar de jongen zag het. Toen mijn vingertoppen mijn broeksband passeerden, gingen zijn ogen al iets verder open, maar toen ik doodgemoedereerd mijn harde lul beetpakte, mijn heupen wat naar achteren kantelde
en het ding recht in mijn onderbroek legde, toen puilden zijn ogen uit hun kassen. Met die bolle kijkers keek hij van mijn kruis omhoog, naar mijn gezicht. Toen ik hem een knipoog gaf, wist hij dat ik hem had zien kijken. Abrupt draaide hij zijn hoofd om en staarde naar buiten. Binnen een seconde werd zijn hele gezicht zo rood als een brandweerauto. Ineens staken zijn puistjes niet meer af, hehehe.

Oh, wat was die rooie kop van hem… overweldigend! Ontroerend, want ik herkende zó precies de schaamte die hij voelde voor zijn verboden opwinding. Maar tegelijk… tegelijk werd ik mateloos opgewonden van het bewijs dat hij… ontvankelijk was… dat wij dezelfde, geheime lust kenden, en dat ik hem misschien kon verleiden om er samen van te genieten…

Mijn lul had nu meer vrijheid, maar alle extra ruimte werd in no time opgebruikt, zal ik maar zeggen. Hij zwol zozeer op, dat ik op zoek moest naar iets wat ik ervoor kon houden, want ik had een redelijk strakke spijkerbroek aan en mijn kruis bevond zich vrijwel op ooghoogte van al die keurige gereformeerde types om me heen.

De trein minderde vaart. Station Harderwijk.

Here God, laat ’m blijven zitten! schoot door me heen.

 

Ja, dat schoot echt letterlijk zo door me heen. Wel vaker, hoor. Nog steeds. Het automatisme van het gebed zit diep in me verankerd. Mijn moeder vertelde vaak het verhaal dat ze mij als jongetje van vier over het tuinpad had zien thuiskomen met een ballon die ik had gekregen. Een rode. Het touwtje ontglipte me en de wind tilde ’m op. Tot haar verbazing begon ik niet omhoog te springen of te huilen, nee, ik knielde op het tuinpad, vouwde mijn handen en bad. Daarna stond ik op en wachtte geduldig. En de ballon daalde neer! Ik pakte het touwtje weer vast en stapte blijmoedig de keuken in, maar ik vond het blijkbaar zo vanzelfsprekend dat mijn gebed was verhoord, dat ik het niet eens aan mijn moeder vertelde. Dat maakte nog de meeste indruk op haar, geloof ik.

 

En niet alleen toen, ook vandaag verhoorde de Here mijn smeekbede. Hij gaf zelfs meer dan waar ik om had gevraagd, want toen de trein tot stilstand kwam, bleef niet alleen de mooie jongen op zijn stoel zitten, maar ook begon ineens de dikke krantenlezer te bewegen. Jazeker. Hij bleek een instrument in Gods hand te zijn, want… hij trok zijn jas aan en stapte de coupé uit!

 

Bevend van opwinding liet ik me zakken, op de stoel naast de jongen die daarnet naar mijn stijve lul had zitten staren en die nu nog steeds zijn hoofd van me af gedraaid hield.

En nog rijker bleek de zegen die op mij neerdaalde, want die bolle had ook nog eens zijn Reformatorisch Dagblad in de stoel laten liggen, zodat ik ‘onze eigen krant’ kon gebruiken om mijn verdorven opwinding te verhullen voor de vrome blikken van mijn medereizigers. Wow!

Ik sloot mijn ogen en leunde met mijn hoofd achterover. Ik ademde langzaam en diep in door mijn neus. Ik rook ’m. Jongenszweet… Sodeju, wat een geil luchtje. Mijn pik werd nóg harder.

De trein trok op. Het volgende station was Ermelo, over vier minuten.

 

Einde fragment.

 

Meer lezen?

Je kunt het boek hier kopen.