Woensdag 23 mei 2018, Amsterdam

 

‘Hi!’

Naast Boudewijn plofte een rugzakje in het gras. Hij keek over zijn schouder omhoog. ‘Hé, Aziz! Daar ben je!’

‘Lig je hier al lang?’ Aziz zakte door zijn knieën en boog zich naar Boudewijn toe. Met getuite lippen gaven ze elkaar een vederlichte kus.

‘Uurtje.’

Aziz legde een handdoek neer en ging erop zitten. Hij keek om zich heen terwijl hij zijn schoenen uittrok. ‘Zo zo. We hebben aantrekkelijk gezelschap!’

‘Ja, het is lekkeremannenweer vandaag.’

‘En als ik met jou ben, heb ik altijd extra veel sjans.’ Aziz keek aandachtig naar een lange, gespierde man die een paar meter verderop met luide stem in het Spaans lag te telefoneren, in een strak, felgroen broekje dat het niet gemakkelijk had met het herbergen van alle inhoud die erin was ondergebracht.

Boudewijn volgde zijn blik. ‘Dat dacht ik wel, dat jij die leuk zou vinden, die eh… “señor Van Vollenbroek”.’

Aziz knikte vrolijk en trok zijn jeans uit. ‘Als mannen ons samen zien, een Nederlander van vijftig en een Arabier van dertig, dan denken ze dat ik jouw toyboy ben. Dan gaan ze proberen mij van jou af te pakken; daar worden ze superopgewonden van!’

‘Omgekeerd werkt het ook. Als ik met jou ben, dan krijg ik altijd veel aandacht van allochtone jonge mannen.’

‘Arabische jonge mannen?’

‘Ook. En bruine jonge mannen, en zwarte jonge mannen.’

‘Logisch wel. Ze denken: die witte meneer houdt wel van een kleurtje.’

‘Nou,’ lachte Boudewijn, ‘dat hebben ze dan goed gezien!’

 

Aziz pakte een tube uit zijn rugzakje en begon zich in te smeren. ‘Heb jij tijd, de komende weken? Zullen we een tripje maken?’

‘Wat leuk! Ja hoor, ikke wel. Waarnaartoe?’

‘Ik weet het nog niet. Ergens in het buitenland.’

‘Hebben we wat te vieren?’

Aziz keek hem even aan. ‘Ja, dat zou je wel kunnen zeggen.’ Hij tastte in zijn rukzakje. ‘Kijk.’

‘Wat is dat? Een doktersrecept?’ Boudewijn boog zich verder voorover. ‘Ach! Is je PrEP eindelijk rond?’

‘Yep,’ zei Aziz tevreden. ‘Voor veertig euro per maand hoef ik niet meer bang te zijn voor hiv.’

‘Wat heerlijk voor je. Ik vind het voor mezelf prima te doen, na dertig jaar, maar waarom zou je het je op de hals halen als het niet nodig is? Wanneer ga je beginnen?’
Aziz haalde zijn schouders op. ‘Ik moet even kijken. Ik wil in het buitenland zijn als ik start. Het werkt direct, dus dan kan ik meteen losgaan.’

‘En dat kan niet in Amsterdam?’

Even was het stil. Toen zei Aziz: ‘In Amsterdam heb ik bij de seks… vaste gewoontes. Het leek me goed om die eens doormidden te breken.’

Boudewijn grinnikte. ‘Dat kun je zo niet zeggen, Aziz.’

‘Klopt het niet?’

‘Nee. Je Nederlands is hartstikke goed geworden, maar af en toe zit je er net naast. Gewoontes kun je wel “doorbréken”, maar niet “doormidden breken”; dat kan alleen met een tak of een stokbrood. Maar los daarvan zeg ik: man, wat een geweldig idee!’

 

Zeven jaar eerder waren Aziz en hij elkaar tegen het lijf gelopen op een danceparty en vervolgens hadden ze bij Boudewijn thuis spetterende seks gehad. Maar hun erotische avontuur kreeg geen vervolg, omdat Aziz erg van de chems was, terwijl Boudewijn alleen bij wijze van uitzondering drugs wilde gebruiken. Maar ze waren goede vrienden geworden.

In de jaren die volgden, had Boudewijn gezien dat Aziz regelmatig de drugs een tijdje liet staan; alleen ging dan ook de seks op een laag pitje, want dan ‘hoefde het even niet zo nodig’. En als hij dan na een paar maanden weer seks had, dan nam hij ook weer een pilletje, want dan ‘was het immers alweer een hele tijd geleden’. Maar seks zonder drugs, daar kwam het niet van bij Aziz. ‘Ben jij eigenlijk meteen met die xtc begonnen toen je in Amsterdam kwam wonen?’

‘Nee, zeker niet. Ik deed dat al daarvoor.’

‘Daarvoor? In het azc?’

‘Daar ook, ja. De Nederlandse homo’s lagen in de bosjes op de parkeerplaats van het azc. Als ik dan ’s avonds naar het dorp wandelde, dan sprongen ze voor me op het pad: “Wil jij een lekker pilletje?”’

‘Tsssss… En na het azc?’

‘Toen ben ik naar Amsterdam gekomen, en toen zijn alle remmen losgegaan. Als ik inlogde op een chatsite als ‘geile jongen, 22’, dan stuurden de mannen me ongeveer twee berichtjes per minuut. Als ik mezelf ‘geile getinte jongen, 22’ noemde, dan stuurden ze wel tien berichten per minuut. Maar als ik schreef ‘geile Arabier, 22’, dan kwamen ze met honderden tegelijk om me heen zwermen, als vliegen om een pot honing!’

‘Ja, Amsterdamse homo’s zijn gek op Arabieren. Zeker als ze zo sexy zijn als jij.’ Aziz was danser en acteur; hij had een slank en prachtig gespierd lichaam, en zijn borst, benen en billen waren bedekt met een luchtige waas van zachte haartjes. ‘Dus je lag goed in de markt. En toen?’

‘Ze vragen of je paydates doet. Ik kon zo vierhonderd euro krijgen! Maar vooral bieden ze je chems aan, je kunt alles krijgen wat je wilt. Maar ik heb het bij xtc gehouden. Dat ken ik goed, en dat kan ik aan. Een enkele keer neem ik speed. Vroeger heb ik ook wel ander spul gebruikt, in Bagdad.’

‘Waren daar drugs dan?’

‘Ja, natuurlijk!’ lachte Aziz. ‘Hoe ellendiger het ergens is, hoe meer drugs er zijn. Ik begon te experimenteren met seks toen ik twaalf of dertien jaar was, met een neefje, achter in de tuin van zijn ouders. Toen snoven we lijm. Zonder lijm durfde ik het niet. Want het mocht natuurlijk helemaal niet! Daarna, toen we rond de vijftien waren, gingen we hasj roken. Ik had soms ook wel eens seks zonder hasj, maar niet… hier.’ Hij tikte op zijn ronde achterwerk. ‘Voor seks hier moest ik altijd iets gebruiken. Ook nu. Toen hasj, nu xtc.’

‘Omdat je je anders schaamt?’

Aziz keek een tijdje voor zich uit. ‘Misschien. Het is… heel ongemakkelijk. Als ik high ben, dan niet; dan ga ik los. Dan verdampen alle barrières, als waterdruppels op een hete steen.’

‘Zo werkt het bij veel mannen. Traditioneel doen we het hier met alcohol.’

‘Als ik niks heb gebruikt, doet het ook gewoon pijn. Zelfs als ik er alleen een vinger in stop.’

‘En ben je in Nederland van de hasj op de xtc overgestapt?’

Aziz schudde het hoofd. ‘Na de hasj gingen we opium roken uit Afganistan, en soms hadden we metamfetamine uit Iran. We rookten soms kristalletjes terwijl we niet wisten wat het was. Alles was goed, als we maar high werden.’

‘Jezus, dat is link.’

‘Ja. Soms ging er iemand dood aan, anderen raakten verslaafd, maar in een stad…’ Aziz sloeg zijn ogen neer en zweeg even. Toen hij weer verderging, was zijn stem zacht: ‘…in een stad waar hoofden van homo’s in vuilnisbakken gevonden worden… daar neem je de risico’s van drugs niet zo serieus.’ Boudewijn huiverde. Hij legde een hand op Aziz’ knie en kneep. ‘En op weg naar Europa, daar waren natuurlijk overal drugs, alles werd verhandeld onderweg. Nou, zo het is doorgegaan.’

‘En nu? Nu wil je ermee kappen?’

Aziz haalde zijn schouders op. ‘“Kappen”, dat woordje is misschien te groot. Maar ik wil deze gelegenheid wel grijpen om seks zonder drugs te proberen. Kijk, met de PrEP ik kan mezelf laten gaan! Ik hoef niet te denken: help, zit het condoom er nog omheen?, of: help, is het condoom gescheurd? Of: help, zijn we het condoom soms helemaal vergeten? Als ik me geen zorgen meer hoef te maken over hiv, heb ik misschien geen drugs nodig om te ontspannen. Zo dacht ik. Maar wanneer ik in Amsterdam met de PrEP begin, en ik ga hier daten, dan komt er weer van alles op tafel. Dus ik dacht: ik ga een tripje maken, naar het buitenland, waar ik geen dealers ken. En er moet ook douane zijn, zodat ik niets kan meenemen.’

‘Het lijkt me een prima plan. Waar wil je naartoe?’

‘Wat zullen we doen? Is Londen leuk? Daar is douane, toch? Ik ben daar nog nooit geweest.’

‘Londen is érg leuk. Ik had daar vroeger een schatje, ik was er vaak. Dat was in Zuid-Londen. Een fantastische plek! Met een gezellige, kleine homosauna in de buurt, de nachtclubs van Vauxhall op loopafstand en met een prachtig park om de hoek, waar gevoetbald en gejogd en gefitnesst wordt. Door iedereen, maar vooral door zwarte jongens, de een nog geiler dan de ander, ik heb lopen kwijlen en soppen. En in dat park is warempel een heuse cruising area, compleet met afwerkgelegenheid!’

‘Wow, cool!! Laten we daarnaartoe gaan. Jij weet waar we moeten zijn. Wil jij een appartementje regelen?’ Boudewijn knikte vrolijk. Aziz vouwde zijn handen achter zijn nek en keek naar de blauwe lucht boven het Vondelpark. ‘Ik ga in Londen ook een masseur zoeken; ik wil mezelf trakteren op een zeer erotische massage. Dat heb ik nog nooit gedaan.’

‘Nog nooit gedaan? Is dat zo lastig te regelen?’

‘Hm,’ bromde Aziz, ‘het valt tegen. Ik bedoel niet een gewone massage, met even afrukken aan het eind. Ik bedoel… een échte erotische massage.’

‘Heb je een escort geprobeerd?’

‘Natuurlijk. Dan krijg je zo’n jongen in huis met veel spieren en een vlotte babbel; nou, die wil je best masseren, honderdvijftig per uur is honderdvijftig per uur. Maar die jongen kan helemaal niet masseren! Hij gaat gewoon een beetje wrijven, en na tien minuten gaat hij met zijn lul tegen je oprijden, want dat is hij gewend. Dan ik heb wel geile seks, maar die kan ik ook voor niks krijgen. Ik ga in Londen goed rondkijken. En het mag wat kosten, want ik had een leuk klusje vandaag.’

‘O? Ik dacht dat je uit had geslapen.’

‘Nee, ik was vroeg op, man! Ik had een fotoshoot.’

‘Mode weer?’

‘Nee, geen mode deze keer.’

‘Maar?’

Aziz glimlachte. ‘Bloot.’

‘Bloot?! Ik dacht dat jij dat niet deed.’

‘Normaal doe ik dat ook niet. Maar nu… nu heb ik een uitzondering gemaakt. Het is voor de schrijver van een boek, iets met “literaire porno”. “Jongensdromen” of zoiets.’

‘O, de “Jongenssprookjes”! Die boeken ken ik, ik heb ze allemaal. Geil, joh! Ik neem er ook graag een mee als er iemand jarig is. Leuk om elkaar uit voor te lezen bij de cadeautafel; als er op het feestje een lekkere kerel rondloopt, dan heb je meteen fijn contact.’

‘Nou, die man dus. Hij is wel een beetje verknipt, maar hij is erg aardig. We hebben elkaar ontmoet op het strand. Daar zag hij mijn kont, en die wou hij per se op de voorkant van zijn boek.’

‘Ik geef ’m geen ongelijk.’

‘En zoals hij het vroeg, kon ik niet weigeren! Mijn gezicht komt er niet op, dus ik vind het prima.’

Boudewijn keek eens aandachtig naar Aziz’ onderstel, dat nu verpakt was in een kort, strak sportbroekje. ‘Het is niet alleen de vorm van je kont, met die twee prachtige, ronde honingmeloentjes, het is ook de beharing. Er zit best veel, maar ik zou je toch niet zwaarbehaard willen noemen. Dat woord gebruik je voor mannen die echt een vacht hebben: een groot aantal stevige haren. Zoals bij een beer of een otter, en die woorden gebruiken we dan ook voor dat slag mannen. Maar dat ben jij niet echt. Want bij jou zijn het minder haartjes, maar vooral… zijn ze zo verbluffend zacht!’ Boudewijn legde een hand in Aziz’ knieholte, en streek langzaam omhoog over de dij, zijn ogen gesloten, zich concentrerend op de sensatie in zijn handpalm. Hij zoog luidruchtig lucht in zijn longen. ‘Ohhh!! Het is een soort dons, Aziz. Dat woord zou je op zich ook niet snel gebruiken, omdat je dan denkt aan het pluis op de kaak van een tienerjongen, maar het geeft wel die zachtheid weer. Bij jou hangt er als het ware een nevel van dons om je lichaam…’ Hij zweeg even. ‘Aziz, jij bent… zwaarbedonsd,’ zei hij toen resoluut. ‘Dat is het woord. Je hebt een zwaarbedonsde kont.’

‘Bestaat dat woord?’ vroeg Aziz verbaasd.

‘Nee, dat heb ik uitgevonden. Voor jou.’

Aziz glimlachte gestreeld en gaf Boudewijn een knipoog. Hij pakte zijn telefoon. ‘Kijk, ik ga een button maken voor ons tripje.’

Boudewijn las hardop: ‘“I’m on PrEP: no fear, just fun!” Te gek! Waar maak je dat?’

Aziz haalde zijn schouders op. ‘Gewoon, op een website.’

‘Kun je er voor mij ook een maken?’

‘Natuurlijk. Wat moet ik erop zetten?’

‘“I’m undetectable: no fear, just fun!”’ Aziz stak zijn hand op en Boudewijn gaf hem een high five.

 

 

Donderdag 1 juni 2018, Amsterdam

 

Boudewijn was in zijn slaapkamer zijn koffertje aan het pakken – hij stond juist met een kloeke buttplug in zijn handen waar eigenlijk geen plaats meer voor was, maar waar hij tijdens zijn uitstapje naar Londen toch niet graag om verlegen zou zitten – toen hij door het openstaande raam een bekend geluid hoorde.

Hij spitste zijn oren en stelde vast dat de bron van het geluid nog tamelijk ver weg was; hij had ruim de tijd om naar het balkon te lopen om te kijken. Want dat was een vaste gewoonte van hem. Sterker nog, toen hij zich een tijdje terug had afgevraagd wanneer hij voor het laatst dit geluid had gehoord en vervolgens gewoon door was gegaan met waar hij mee bezig was, kon hij zich dat niet herinneren. En op dat moment, terwijl hij daar naast zijn koffer stond met dat zwarte, rubberen gevaarte in zijn handen, besefte hij, voor het eerst, dat het welbeschouwd helemaal geen optie was om niet naar het balkon te lopen en te gaan kijken. Hij was… verslaafd. Hij móest gaan kijken, altijd, wat hij ook aan het doen was; of hij nu achter zijn laptop zat te werken, de was ophing of eten stond te koken, ja, zelfs wanneer hij zichzelf aan het aftrekken was – of beter gezegd: zeker wanneer hij zichzelf aan het aftrekken was, want het geluid waar hij nu naar stond te luisteren, was… een geil geluid. Het was een van de geilste geluiden die Boudewijn kende. En nu hij daar zo bij stilstond, voelde hij zelfs… dat zijn lul stijf werd. Jazeker! En dat overviel hem eerlijk gezegd best een beetje. Boudewijn wist heel goed dat hij wat excentriek was, of misschien zelfs wel een tikje mesjogge, maar dat hij god beter het een stijve lul kreeg van het geluid van een naderende vuilniswagen… dat was toch warempel geen kleinigheid. Misschien moest hij het er eens met de dokter over hebben. Maar niet nu, want inmiddels was het geluid al een heel stuk dichterbij gekomen, en hij wilde niet te laat zijn; dat gebeurde hem een enkele keer, en dan was hij de rest van de dag chagrijnig.

En dus liet hij de uit de kluiten gewassen sextoy met een plof op het bed vallen en stoof door de huiskamer het balkon op. Onderweg voelde hij even met zijn hand aan zijn kruis: al een fikse zwelling, dokter, nog voor ik buiten was. Moet ik dan aan halfstijf denken, meneer De Graaf? Nou, royaal eroverheen, dokter, zegt u maar gerust driekwart. Zo zo, meneer De Graaf…

 

Boudewijn boog zich over de rand van zijn balkon op de derde verdieping en keek naar rechts. Een meter of vijftig verderop zag hij de vuilnisauto langzaam in de richting van zijn appartement komen, telkens stoppend en weer optrekkend, en af en toe het huisvuil krakend, alles met veel kabaal – gelukkig maar, want daardoor stond hij bijtijds paraat. Hij spiedde langs de zijkanten van de wagen, om te zien of hij… ja, daar! Daar was de eerste. Steeds wanneer ze zich naast de wagen op het trottoir begaven om vuilniszakken op te pakken, kon Boudewijn ze zien: de twee vuilnisophalers die vandaag dienst hadden in zijn wijk. Kijk, daar had je nummer twee.

Boudewijn floot zachtjes. Vandaag was een voltreffer. Godverdomme, wat een kerels! Allebei twintigers, groot en gespierd. En allebei waren ze gekleurd: de een was diep donkerbruin, met heel kortgeschoren haar, de ander was een paar tinten lichter en had een gebreide muts op.

Hij sloeg ze ingespannen gade, terwijl de twee mannen dichterbij kwamen, achter hun auto, en zich her en der bukten en met hun gehandschoende handen de vuilniszakken beetgrepen die langs de straat stonden, om ze met een welgemikte zwaai in de ronkende vuilnisauto te gooien. In deze tijd van het jaar hadden de vuilnismannen geen beschermende overall aan, of zelfs een wijde overjas, maar droegen ze boven hun reflecterend oranje broek alleen een T-shirtje. Wat een geschenk! Boudewijn genoot met volle teugen van hun brede schouders, hun zware armen en hun gespierde torso’s. Godkolere, ze waren adembenemend.

De vuilnisauto was vlak bij Boudewijns woning aangekomen. Het shirtje van de jonge man met de muts, viel hem nu op, was aan de korte kant, en hij droeg een broek die hem allesbehalve strak om de taille spande en daardoor laag op zijn heupen hing. Wanneer hij de zakken hoog door de lucht slingerde, meende Boudewijn af en toe een prachtige, mokkakleurige onderbuik te zien. Zou dat betekenen… dat hij straks, wanneer hij het gezelschap van achteren zag, wellicht een stuk van de kont van de jongen zou zien…? Tering, dat beloofde wat. Zijn lul was keihard. Het gaat gewoon vanzelf, dokter, ik kan er niks aan doen.

Wie dagelijks door de stad wandelt, wordt regelmatig geconfronteerd met het zogenoemde ‘bouwvakkersdecolleté’. Een enkele keer is dat een lust voor het oog, maar zoals geoefende gluurders weten, is helaas bij verreweg de meeste werklieden het probleem dat het afzakken van de broek wel wordt bevórderd door hun bukkende of knielende houding, maar in eerste aanleg optreedt doordat ze vele kilo’s overgewicht meetorsen, waardoor de argeloze voorbijganger wordt getrakteerd op twee grote, platte speklappen die lillend over een strak gespannen broeksband puilen. Maar dit… dit was andere koffie, o zo! Dit beloofde een uitzondering te worden die Boudewijn nog wekenlang haarscherp voor de geest zou staan.

 

De vuilnisauto stond stil, recht onder Boudewijns balkon. Hij kon bijna niet wachten tot het ding weer zou gaan rijden, want dan zou de actie zich bij hem vandaan begeven, en dan zou hij zicht krijgen op… Jaaaa! Het vehikel kwam in beweging. Boudewijn perste zichzelf helemaal in die hoek van het balkon vanwaar hij het eerst… Oooo, zag hij daar inderdaad…? Hij huiverde van geilheid.

Yesss!!! Toen de jongen met de muts zich bukte om een zak van de straat te pakken, zag Boudewijn niet alleen een atletische, bruine onderrug verschijnen, maar vooral ook een royaal gedeelte van een onweerstaanbare jongemannenkont: het bovenste stuk van twee gespierde, caramelkleurige billen, waarvan de stevige weefsels zich met elke beweging van de man aan- en ontspanden. Sodeju…! Het was spectaculair.

Tot Boudewijns grote vreugde had een jaar eerder bij de dienst Stadsreiniging het zogeheten ‘nieuwe tillen’ zijn intrede gedaan: daarbij zakt men bij het vastpakken van het te tillen voorwerp door de knieën, trekt de rug helemaal hol en brengt dan de heupen zo ver mogelijk naar achteren. Vervolgens tilt men met de beenspieren. Wat een wáánzinnige vondst was dat!! In de eerste plaats natuurlijk wegens haar arbotechnische winst, in termen van het besparen van menselijk leed en maatschappelijke kosten, geen misverstand. Maar de lezer kan het onze held vast wel vergeven dat hij daarnaast ook oog had voor de esthetische voordelen van deze innovatieve methode, die op een dag als vandaag als nooit tevoren werden geïllustreerd, gewoon voor zijn eigen fucking voordeur. Godkanonnen! Boudewijn voelde een sterke verleiding om voortaan twee keer per week een doosje bakstenen aan de straat te zetten, want bij elke zware last stak de jongen met de muts zijn kogelronde kont mijlenver naar achteren, zodat de fluorescerend oranje broek nog een paar centimeter verder omlaag werd getrokken, en de twee gulle, goudkleurige appels van vlees voor zowat een derde deel werden onthuld, terwijl het heldere zonlicht een plagerig spelletje speelde met die duistere, even geheimzinnige als verlokkende spelonk ertussen; op sommige momenten had Boudewijn de indruk dat hij er vanaf zijn adelaarsnest recht in naar beneden kon kijken.

 

***

 

Het zou overdreven zijn om te zeggen dat het schouwspel elke keer zo grandioos was als vandaag, maar doorgaans waren de vuilnismannen natuurlijk jong en gespierd, en Boudewijn vond het merendeel van hen uiterst aantrekkelijk. Daarbij was het naar zijn overtuiging niet eens alleen hun fysieke verschijning waardoor hij elke maandag en donderdag in vervoering raakte; hij genoot net zozeer van de soepelheid van hun bewegingen, van het schijnbare gemak waarmee ze de zware zakken in de hongerige muil van hun wagen wierpen en van hun ontspannen en gemoedelijke manier van doen: ze maakten dikwijls geintjes met elkaar, liepen soms zelfs baldadig te stompen of te stoeien achter die auto, en wanneer ze toevallig omhoogkeken en hem zagen staan op zijn balkon, staken ze onveranderlijk hun hand op met een big smile, hem een blik gunnend op twee rijen blinkend witte tanden. Boudewijn zwaaide dan enthousiast terug en keek ze glunderend na, terwijl het spektakel zich weer verwijderde. Toen hij eens een vriend had verteld over zijn liefhebberij, had die hem spottend gevraagd of hij soms trachtte om zo’n vuilnisman te versieren vanaf zijn balkon. Hou op, zeg! Hij zou eerdaags eenenvijftig worden, en een van de vreugden van de middelbare leeftijd, vond Boudewijn, was dat hij intens kon genieten van het kijken naar een mooie jongen of man, zonder de geringste behoefte aan iets anders dan kijken, zwaaien en genieten. Flirten zonder winstoogmerk, zeg maar.

De vuilnisophalers die Boudewijn tweemaal per week observeerde, waren altijd man; blijkbaar was Nederland nog niet toe aan de vuilnisvrouw. Ze waren ook altijd stoer; nogal wiedes, bij deze beroepsgroep. Minder wiedes was, dat het vrijwel altijd donkere mannen waren – als hij eens in de maand een witte achter die auto zag lopen was het veel. En daar zat onze vriend best een beetje mee in zijn maag.

 

Want hij snapte echt wel dat aan dat gegeven een schrijnend onrecht ten grondslag lag. Niet dat het geen eerzaam beroep zou zijn, dat van vuilnisman, o nee! Zonder een goed functionerende vuilnisdienst zou het met de gestegen levensverwachting van de afgelopen honderdvijftig jaar snel gedaan zijn; feitelijk gaat het om een van de pijlers onder onze beschaving. Het was meer dat hij in het voorafgaande jaar eens had gegoogeld wat een vuilnisophaler verdiende. In de vacatureteksten op internet werd ‘beladers afvalinzameling’ een vanaf-salaris beloofd van 1.856 euro bruto in de maand, voor veertig uur per week. Dat lijkt op het eerste gezicht al wat schraal, voor zo’n zwaar beroep. Maar vervolgens had Boudewijn gedurende de hele daaropvolgende zomer elke maandag en donderdag geteld hoeveel vuilniszakken er ’s ochtends op de mannen stonden te wachten in zijn stukje straat, en op elke ophaaldag twee willekeurige zakken gewogen met een weeghaak. Daarna had hij zich op zijn balkon geposteerd en met behulp van een stopwatch gemeten hoelang de auto met de twee vuilnismannen erover deed om zich door zijn straatje heen te werken.

Toen hij in de herfst zijn data analyseerde, stelde hij vast dat er gemiddeld drieënzeventig komma zeven vuilniszakken aan de straat stonden, die gemiddeld drie komma drie kilo wogen, en dat de vuilnismannen er gemiddeld twee minuten en tweeëndertig seconden over deden om die zakken in te zamelen. Nou, dat lijkt allemaal tot daaraan toe. Tot je al je cijfers gaat combineren! Want dan blijkt ineens dat ‘beladers afvalinzameling’ per man niet minder dan tweehonderdvierenzeventig kilo afval in hun auto moeten gooien om één euro te verdienen! En dat ze aan het eind van de dag het gewicht van eenentwintig Volkswagen Polo’s hebben opgetild en door de lucht geslingerd, voor in totaal zesentachtig euro en drieëndertig cent… Bruto! De onthutste Boudewijn had zijn berekening wel drie keer gecontroleerd, maar het was echt waar. O, wat was hij dankbaar dat hij nimmer was bezweken voor de aanvechting om doosjes bakstenen aan de straat te zetten!

En zo edel als het mag zijn om in je levensonderhoud te voorzien door de publieke ruimte schoon te houden, het feit dat donkere mannen oververtegenwoordigd zijn in deze beroepsgroep, betekent onwrikbaar dat ze in andere beroepsgroepen óndervertegenwoordigd zijn, en dat zijn natuurlijk de witteboordenberoepen, waarin men van de ene vergadering naar de andere wandelt en seminars en symposia bezoekt in het kader van de deskundigheidsbevordering; ogenschijnlijk werk, maar in feite geïnstitutionaliseerde rustmomenten waarin de deelnemers voornamelijk bezig zijn om zich voor te bereiden op de netwerkborrel na afloop – ‘Ja hoor, Wim, tuurlijk mag je daarvoor overuren schrijven, dat doen we allemaal.’

 

Dat zwarte mannen tot die witteboordenberoepen geen of verminderd toegang hadden, was een maatschappelijke misstand die Boudewijn betreurde, maar die hij niet met een vingerknip kon oplossen. Zeker niet omdat het een internationaal probleem was. Als hij in Londen of Parijs was, dan keek hij natuurlijk net zo geobsedeerd als thuis, en ook daar was het hem opgevallen dat bijna alle vuilnismannen zwart waren. Maar… mocht hij zich daar zomaar achter verschuilen? Moest hij niet ook naar zichzelf kijken? Met andere woorden: hoe zat het met zijn hitsige geloer vanaf dat balkon? Was dát moreel aanvaardbaar?

Juridisch zat hij wel safe: het met belangstelling bekijken van gemeenteambtenaren die hun functie uitoefenen op de openbare weg is niet strafbaar, zeker niet als men geen aanstoot geeft. En zelfs als Boudewijn wel aanstoot zou geven – dus als een van de beloerden het geloer als zodanig zou herkennen en ertegen in het geweer zou komen – dan zag hij een eventuele aanklacht met het volste vertrouwen tegemoet, zolang hij zich niet schuldig zou maken aan beledigende teksten of gebaren, en daarvan was geen sprake. Nee, het ging hem erom of het moreel gezien aanvaardbaar was om argeloze zwarte mannen die bezig waren met de uitoefening van hun slechtbetaalde maar eerzame beroep, een beroep nota bene waar zij in werden gepusht door een samenleving die hen systematisch achterstelde, heimelijk te begluren en ‘hun lichamen te objectiveren’ zoals dat heet – en zich er na afloop ongenadig op af te rukken natuurlijk, maar dan waren die mannen allang de straat weer uit – terwijl zij, als ze dat wél zouden weten, waarschijnlijk pislink op hem zouden worden, en niet zozeer een vriendelijke hand in de lucht zouden steken als wel een gestrekte middelvinger.

Kon dat door de beugel, of was hij een perverse smeerpijp? Of was zijn gedrag zelfs… racistisch?

 

Fuck, dat was geen gemakkelijke vraag om te beantwoorden. Van het predicaat ‘perverse smeerpijp’ lag Boudewijn niet wakker, dat had hij al lang geleden als geuzennaam aanvaard. Maar racisme, dat was andere koek!

Die zwarte mannen hadden er geen last van. Wat niet weet, wat niet deert. Ja, dat rolt er gemakkelijk uit, zo’n gemeenplaats, maar snijdt die ook hout? Neen, uiteraard. Deze redenering mocht hem juridisch uit de wind houden, maar moreel gezien speelde ze geen rol. Als iemand kwalijke gedachten heeft over een ander, en die ander weet dat niet, dan worden die gedachten daar niet minder kwalijk van.

Maar… wáren zijn gedachten kwalijk? Dan gaat het dus over dat objectiveren van andermans lichaam. Dat is beslist geen edele gewoonte, wie zal het bestrijden? Vrouwen maken er dikwijls bezwaar tegen als mannen dat doen, en terecht!

Veel mannen doen het. Héél veel mannen zelfs – ja, vrijwel elke man met wie Boudewijn daarover ooit een eerlijk gesprek had gevoerd, bleek er stapelgek op te zijn, op dat objectiveren van andermans lichaam, en deed het met het grootste genoegen, de godganse dag door, en morgen en overmorgen weer. Nou, dan zouden mannen onder elkaar daar toch wel begrip voor hebben, of niet?

Dat bracht hem bij de volgende vraag: wisten ze het inderdaad niet? Als alle mannen zich eraan schuldig maken, dan weten ze dat toch van elkaar?

Ja, in theorie!, smaalde Boudewijns geweten; jij weet best dat heteromannen op loergebied – maar niet alleen daar – zichzelf uitsluitend in de actieve rol zien, dus als loerder, en nooit in de passieve rol, als beloerde. Altijd als jager, nooit als prooi. Ze reageren doorgaans als door een wesp gestoken als ze in de smiezen krijgen dat een andere vent begerig naar ze zit te kijken. Maar ja, heteromannen gaan er nou eenmaal klakkeloos van uit dat alle mannen om hen heen ook hetero zijn, tot het tegendeel is gebleken, uit een uitbundige outfit of uit een nogal elegant loopje of doordat twee mannen elkaars hand vasthouden.

Nou nog gekker!, protesteerde Boudewijn verontwaardigd. Daar kon hij toch niks aan doen, dat die hetero’s daar zomaar van uitgaan? Dat zij zichzelf altijd zien als de maat van alle dingen? Nee, dat was inderdaad niet redelijk. Die kerels zijn gewoon verantwoordelijk voor hun eigen onwetendheid, ben jij mal.

Maar zijn geweten gaf het nog niet op: viel het onze vriend dan niet te verwijten dat hij zwarte mannen erotisch stereotypeerde, door zich seksueel te verlustigen in hun vuilnismanzijn, als het ware? Ai. Boudewijn aarzelde. Als er elke maandag en donderdag een zwarte communicatiemedewerker met brede schouders door zijn straat zou lopen, in een strak T-shirtje en met zijn broek op halfzeven, dan zou hij daar net zo goed naar kijken. Maar ja, die communicatiemedewerker liep daar niet, want die zat te vergaderen, in een zee van witte collega’s. Als een witte raaf, maar dan omgekeerd.

Hoewel… klopte dat antwoord wel? Zo’n communicatiemedewerker, die loopt toch niet op dezelfde manier als een vuilnisman. En hij bukt zich ook niet elke vijf meter. En hij heeft geen wasbordje, maar een kantoorbuik, van het vergaderen, en niet te vergeten van de witte wijn en de kaasstengels bij de netwerkborrel na afloop.

 

En er werkten natuurlijk ook witte mannen bij de Stadsreiniging. Massa’s! Pleitte dát Boudewijn dan niet vrij? Hm. Hij had de witte medewerkers van de dienst grondig bestudeerd, en vastgesteld dat zij konden worden ingedeeld in twee categorieën: verreweg de meeste waren uitgebluste vijftigers met een okergele nicotinesnor, gewoonlijk gezeten achter het stuur van de bezemkar, of hooguit meesjokkend in een veeg- of prikploeg; maar daarnaast liepen er, ontegenzeggenlijk, af en toe atletische, witte jonge mannen achter de vuilniswagen, een kleine minderheid ten opzichte van al die atletische zwarte jonge mannen, maar toch, ze waren er!

Doch daar wierp zijn geweten hem alweer een nieuwe vraag voor de voeten: word jij wel net zo opgewonden van de witte ‘beladers’ als van de zwarte, Boudewijn de Graaf?

Oef, dat was wel een dingetje. Want hoe aantrekkelijk ze ook waren, Boudewijn moest erkennen dat hij van hen toch een stuk minder hitsig werd dan van hun zwarte collega’s. Dat was vreemd, want hij viel gerust wel op witte mannen.

Zeker weten? vroeg zijn geweten streng.

Nou en of!, betoogde hij gloedvol. Neem nou de brandweer. Twee straten verderop was een kazerne, en daar zaten op deze warme junidagen de brandweermannen buiten op de stoep in een korte broek te wachten tot er ergens brand was. Een hele stoep vol blote mannendijen, Boudewijn liep te lekken in het voorbijgaan. En in vrijwel alle gevallen waren dat roomblanke mannendijen, want omdat het zo’n felbegeerd baantje is – twee dagen in je korte broek op de stoep zitten en daarna weer een week thuis uitrusten, waar krijg je het? – zijn brandweerlieden in dezelfde meerderheid wit als de huisvuilophalers achter de wagen zwart zijn. En hoewel Boudewijn scherp zag hoe wrang dat onrecht was, moest hij tot zijn ellende opbiechten dat hij niettemin die blonde brandweerbenen supergeil vond. Er was geen ontkennen aan, want hij drentelde er op zulke dagen wel vier keer voorbij. Of zes keer. Of acht keer, als hij durfde, de ene keer met een petje op, en dan weer met een zonnebril, in de hoop niet op te vallen.

 

De conclusie die zich onvermijdelijk opdrong, was dat Boudewijn seksueel opgewonden werd van vuilnisophalers die groot en donker waren, en van brandweermannen die groot en blond waren, hoewel hij bij die laatsten tot zijn verdediging kon aanvoeren dat het bij gebrek aan beter was, want een zwarte brandweerman in korte broek zou hij met open armen – en benen – hebben ontvangen.

Afijn, het was een heel getob geworden, en op enig moment had Boudewijn de vraag omgedraaid: zouden zwarte heteromannen onbekommerd een aantrekkelijke witte vrouw nakijken wanneer zij in de openbare ruimte haar beroep uitoefent?

Het scheelde maar weinig of hij had meteen geantwoord met een juichend ‘Túúrlijk!!’, maar zijn geweten riep hem net op tijd tot de orde: hij was het aan zijn stand verplicht om de kwestie serieus te onderzoeken.

 

***

 

Daartoe was Boudewijn naar Amsterdam Zuid-Oost gereisd, en had hij zich genesteld op een terras op het Bijlmerplein, waar de consumpties werden geserveerd door een blonde dame die haar indrukwekkende derrière in een zwarte broek had weten te wringen waarvan de naden daardoor zwaar op de proef werden gesteld.

Gewapend met pen en papier had hij alle donkere mannen die het terras passeerden nauwlettend geobserveerd en hun reactie op de serveerster geturfd. Toen hij zijn cappuccino op had, was zijn vermoeden op overstelpende wijze bevestigd. Op het scoreformulier dat hij had gemaakt, stond in de rubriek ‘ziet haar, maar is niet geïnteresseerd’ slechts een enkel eenzaam streepje, de rubriek ‘gluurt stiekem naar haar’ was zelfs helemaal leeg, maar achter ‘geeft onbekommerd zijn ogen de kost’ stonden… eenentwintig streepjes. Alsjeblieft.

 

Gegeven de veelgehoorde bewering dat een op de twintig mannen homo is, zou deze uitslag zelfs kunnen betekenen dat die ene man die geen belangstelling had een donkere homo was, zodat het scoringspercentage van de onderzoekspopulatie zelfs honderd procent was. ‘Nou en?’ smaalde het stemmetje van zijn geweten. ‘Is dat soms een effectieve verontschuldiging? Mag jij kwaad met kwaad vergelden? Wat gij niet wilt dat u geschiedt, Boudewijn.’

Au! Maar… was daar dan sprake van, dat aan die vuilnismannen iets geschiedde wat hij zelf niet zou willen? Integendeel, meende Boudewijn. Sterker nog, als elke maandag en donderdag zwarte mannen hém met begeerte zouden gadeslaan, dan zou hij daarvan zo geil worden als een spekbokking, en al helemaal als ze zich na afloop bij de herinnering zouden afrukken, en met hun gespierde rechterhand die grote, zwarte zwans enzovoort.

Hoho, vader!, snibde het stemmetje, dat is niet eerlijk. Je moet rekenen dat die vuilnismannen, althans in meerderheid, hetero zijn, en daarom veel minder gediend van jouw belangstelling dan jij van de hunne, dus jij mag dat niet zomaar omdraaien.

Pffff! blies Boudewijn terug, ook goed, zeikerd! Dan draaien we het niet om. Dan wordt dus de vraag: zou hij er wakker van liggen als hij zou weten dat de serveerster van dat terras hem begerig zou bekijken, en na zijn vertrek in de keuken haar vrouwenvagijn zou ontbloten en een overgebleven komkommer zou insmeren met slaolie om hem diep in haar opgezwollen horecapoes et cetera? Zou hij daar aanstoot aan nemen? Schei toch uit. Hij zou zich een hoedje lachen.

Welnu. Was het dan niet aannemelijk dat de zwarte vuilnismannen zo vrolijk hun hand in de lucht staken omdat zij zich op hun beurt een hoedje lachten om die ouwe, witte nicht die op zijn balkon naar ze stond te gluren?

En daar had hij het maar op gehouden.

 

Vrijdag 2 juni 2018, Amsterdam – Londen

 

‘Wie gaat er aan het gangpad?’ vroeg Boudewijn.

‘Jij,’ zei Aziz. ‘Als dan een lekker kontje voorbijkomt, kun je er zo achteraan hollen. Anders moet ik aldoor opstaan.’ Hij schoof de rij in, knikte vriendelijk naar het meisje dat bij het raampje zat en liet zich zakken op de middelste stoel. Boude-wijn sloot grinnikend zijn rugzakje door de twee koorden ervan aan te trekken, stopte het in de opbergruimte boven de stoelen en ging aan het gangpad zitten.

Het was warm in de cabine, hoewel het pas negen uur in de ochtend was; de felle junizon scheen door het raampje rechts het toestel in, en viel daar op het toetsenbord van de laptop op de schoot van Aziz’ buurvrouw.

 

‘Ladies and gentlemen, we welcome you on board of this EasyJet flight.’ De bariton die de tekst had ingesproken klonk oneindig warm en sympathiek; af en toe werd de stem zelfs ronduit hees, zo puur en intens waren de emoties die werden overgebracht. ‘Please keep the aisle clear, so that the other passengers can move forward to their seats.’ Wanneer zo’n stem dat aan je vraagt, dan weet je natuurlijk niet hoe snel je aan het verzoek moet voldoen. Maar als er verderop iemand het gangpad verspert, zoals nu gebeurde, dan staat de hele rij stokstil, zo gloedvol als de stem mag wezen.

Boudewijn staarde afwezig langs de rij wachtende passagiers. Sommige mensen begonnen tekenen van… Godnogantoe!! Opeens was hij klaarwakker. Hij veerde overeind in zijn stoel terwijl hij hoorbaar inademde. Aziz keek op. ‘Wat is er?’ Boudewijn gaf een kort knikje naar de rij.

Samen keken ze naar een donkere jongen van een jaar of twintig die twee stoelrijen verderop in het gangpad stond. Een hele knappe jongen: hij had volle, brede lippen, een stevige neus en grote donkere ogen, die nét iets verder uit elkaar stonden dan je zou verwachten, wat hem onthutsend sexy maakte. Hij droeg een zwart petje, achterstevoren, een wit hemdje waar een oversized zonnebril in hing vol kristalletjes, en een knalrood trainingsjack. Zijn gespierde arm lag om de schouder van het meisje dat schuin voor hem stond. Zij had ook een donkere huid en was al net zo knap; haar lange haar hing aan één kant van haar gezicht omlaag in een waterval van weelderige zwarte vlechten. Af en toe keek ze met verliefde ogen op naar het gezicht van de jongen achter haar.

‘Lekker ding, inderdaad. Cool hemdje. Coole zonnebril ook.’ Aziz liet zich weer achterover zakken in zijn stoel.

‘Zeker,’ zei Boudewijn, ‘maar eh… heb jij ónder dat coole hemdje gekeken, Aziz?’ En hij knikte opnieuw in de richting van de jongen; dit keer lag er echter meer spanning in het gebaar, en was het ook lager gericht.

‘O? Is het bingo?’ Aziz kwam wat verder overeind, zodat hij tussen de leuningen van de stoelen voor hen door kon kijken. ‘Het is een zwarte jongen, dus hij zal wel…’ Op dat moment verwijdden zijn ogen zich, en zijn stem klonk schor toen hij, na een paar seconden, langzaam zei: ‘Holy shit…’

De twee mannen zwegen langdurig, terwijl ze keken met brandende ogen, Boudewijn door het gangpad, langs de wachtende passagiers, en Aziz tussen de vliegtuigstoelen door.

 

Einde fragment.

 

Meer lezen?

Je kunt het boek hier kopen.