Vervolg ‘De goede daad van Menno Westerveld’

 

– 2 –

‘Er zijn wel veel mensen aan wie ik hierover verteld heb, maar ik heb aan iedereen altijd maar een deel verteld. Uit schaamte voor de rest. Uit angst dat ze me niet serieus zouden nemen. Of omdat ze niet wilden luisteren. En vermoedelijk juist dáárom, omdat ik altijd maar een deel heb verteld, is er nog nooit iemand geweest die me heeft geloofd. Kun je je dat voorstellen? Nog nooit! Maar het héle verhaal, dat heb ik nog nooit verteld. En dat zal me ook niet makkelijk vallen, want… er is een boel gebeurd waar ik niet bepaald trots op ben. Maar ik móet het een keer vertellen, helemaal.’ Menno schonk ons bij.

‘In de tijd dat wij elkaar af en toe tegenkwamen in het uitgaanscircuit, was ik erg ambitieus; ik buffelde om hogerop te komen bij de Rabo. In het vroege voorjaar van 2002, toen ik daar twee jaar had gewerkt, kreeg ik een hogere functie aangeboden bij de ING. Daar was ik heel blij mee. Maar omdat ik bij mijn nieuwe werkgever ook weer heel hard aan het werk wilde gaan, had ik bedongen dat ik een minisabbatical mocht nemen, of een supervakantie, net hoe je het wilt noemen, tussen die twee banen in: ik zou drie maanden vrij zijn.

     Drie maanden om eens iets heel anders te gaan doen. Ik had wat gespaard. Niet veel, want ik liet het geld graag rollen, maar ruim genoeg voor die drie maanden. In mijn laatste maanden bij de Rabo mijmerde ik vaak over wat ik zou gaan doen met de zee van vrije tijd die voor me lag. Het zou waarschijnlijk jaren duren voor ik weer zo’n gelegenheid zou hebben.

Het was juist in die periode, dat er een overstroming was in Rio de Janeiro. Het was veel in het nieuws. Ze hebben daar vaak overstromingen in april, als de rivier de enorme hoeveelheden water uit het oerwoud niet snel genoeg kan afvoeren; vorig jaar was het ook weer raak, ook rond die tijd.

     Maar in 2002 dus ook. Er waren voortdurend beelden van de overstroming op de televisie en op internet en het was hartverscheurend om hele families te zien zitten in het water, waaruit de resten van hun schamele bezittingen troosteloos omhoogstaken. Vanuit de hele wereld werd hulp aangeboden, in geld, materieel en menskracht. En omdat de beelden me zo hadden geraakt en omdat ik me realiseerde dat ik wel een erg materialistisch en genotzuchtig bestaan leidde, besloot ik om mijn minisabbatical te gebruiken om een goede daad te verrichten. Ik meldde me aan bij het Rode Kruis, dat voor Nederland de hulpinspanningen coördineerde, en ik ging drie maanden helpen met puinruimen in Rio de Janeiro.’

Op dit punt onderbrak ik Menno; ik liet me geen knollen voor citroenen verkopen. ‘Wacht eens even: jonge, ambitieuze bankenyup onderbreekt zijn glanzende carrière om met zijn poten in de modder Braziliaanse armoedzaaiers te helpen. Drie maanden lang. Helemaal voor noppes. Geloof je het zelf?’

     Menno zweeg en bloosde. ‘Nee… Je hebt gelijk,’ zei hij zacht. ‘Zo was het niet helemaal. Zo gaat het steeds, Eric: als ik ook maar íets van het verhaal achterhoud, dan is het meteen ongeloofwaardig. Ik moet je écht alles vertellen. Ik moet met de billen bloot.’

     ‘Zo is het,’ zei ik, achterover leunend. Menno nam een grote slok wijn.

‘Ik had al wel eens een artikel gelezen over Brazilië, in een homoblad. Daarin stond dat in dat reusachtige land onvoorstelbaar spannende jongens rondliepen. Dat die jongens net zo mooi waren als andere latino’s, maar dat ze net genoeg zwart bloed in hun aderen hadden om een stuk groter te zijn en gespierder en, niet in de laatste plaats, zwaarder geschapen.

     Dat verhaal was me bezig blijven houden. Ik had het internet afgestruind en gelezen over de legendarische carnavalsfeesten, vooral in Rio de Janeiro, en ik had op foto’s en filmpjes gezien hoe de jongens in hun strakke broekjes op de wagens dansten, stoer en mannelijk, maar tegelijkertijd zo sensueel, zo uitdagend… En niet alleen met carnaval en niet alleen in Rio, nee, dat hele gigantische land scheen permanent oversekst te zijn. Tweehonderd keer zo groot als Nederland, onder een immer brandende zon, zinderend van lust en liefde… 190 miljoen inwoners, waarvan de helft mannen, dus vijfennegentig miljoen, waarvan zeg tien procent tussen de achttien en de vijfentwintig, dat waren negenenhalf miljoen jongens…

     En wat voor jongens! Meer dan zeventig procent van wat ik op internet zag, was mooi en zeker tien procent was ronduit goddelijk. Tien procent van negenenhalf miljoen: dat waren bijna een miljoen goddelijke jongens! Toen ik dat had uitgerekend, werd ik duizelig van opwinding…

     Op de foto’s en filmpjes zag ik ze flaneren op de boulevards, volleyballen op het legendarische strand van Copacabana en surfen op de witbeschuimde koppen van de golven van de oceaan…

     Ik wist van mijn werk dat Brazilië een van de snelst groeiende economieën ter wereld is, maar volgens het artikel verrichtten de meeste jongens daar nog zwaar lichamelijk werk, waardoor ze op hun prachtige spieren geen grammetje vet hadden, en waren ze zo arm dat ze dankbaar waren als je ze een drankje aanbood. En voor een habbekrats gingen ze mee naar je hotelkamer… Brazilië zou behoorlijk tolerant zijn ten aanzien van homoseksualiteit, dus het leek werkelijk het paradijs op aarde.

Nou, en ten tijde van die overstroming in Rio de Janeiro zag ik dus steeds al die beelden van die mensen in dat water. En ik eh… sorry, ik vind dit niet makkelijk om te vertellen… maar tegen jou durf ik het te zeggen. Eric, ik trok me af bij… het achtuurjournaal.

     Ja, lach maar. Maar het is echt waar. De geweldigste jongens, begin twintig, naakt op een flodderig boxershortje na, scharrelend in dat water… En omdat dat shortje kletsnat was, zag je echt álles zitten… soms heel close-up… Ik speelde de journaalbeelden vertraagd af op mijn laptop en ik vond ze geiler dan mijn geilste pornofilms. Wat een jongens! Gitzwart haar, grote, lieve, bruine ogen met lange wimpers, witte tanden, een platte buik, kogelronde billen en een flinke bobbel tussen hun benen… Maar juist omdat het ‘gewone’ jongens waren, waren ze zo grandioos. Ik zocht naar pornofilms met Braziliaanse acteurs – daar zijn er een heleboel van – maar dat waren overduidelijk modellen: halve bodybuilders, zorgvuldig gestyled, helemaal in de olie… Deze jongens niet, die waren heel naturel. Maar tegelijkertijd… zo lief en zo bloedmooi! En daar waren er dus een miljóen van…

     Godallemachtig, wat een land, wat een stad!

Op een zeker moment merkte ik hoe het water me letterlijk in de mond liep als ik iemand ‘Rio de Janeiro’ hoorde zeggen. De naam van die stad had een magische klank voor me gekregen. Daar… dáár moest ik naartoe, dat voelde ik heel duidelijk. Ik herinnerde me een stokoud liedje van Maywood dat nog wel eens op de radio was, ‘Rio de Janeiro, Rio-o-o-o-o, land of song, samba and wine’, en dat neuriede ik dagenlang voor me uit.

Het paradijs was in nood, dat was zonneklaar. En ik wilde iets doen. Dat was een oprecht verlangen van me, zonder meer. Ik had ook gewoon een vakantie kunnen boeken naar Rio, waarom niet? Verreweg het grootste deel van de stad stond níet onder water, tenslotte. Maar dat wilde ik niet. Behalve dat ik het geld niet had om drie maanden in een hotel te zitten en in restaurants te eten, wilde ik ook… bij die jongens zijn… hen helpen… als een broertje… Het klinkt erg naïef, achteraf, maar toen… toen voelde ik het echt zo. Het leek me een fantastische gelegenheid om eens iets menslievends te doen. Letterlijk… Want wat kon ertegen zijn om samen met die jongens overdag hun huis en hun wijk en hun leven weer op te bouwen en ze ’s avonds, na gedane arbeid, wellicht… eens lekker te verwennen?

Einde fragment.

Meer lezen?
Je kunt het boek hier open.