Vervolg ‘Het gevecht’

– 2 –

De volgende ochtend werden ze ruw gewekt, door trappen in hun zij.

     ‘Schiet op, ga staan!’ beet een van de rovers hun toe.

     Ze werden, naakt als ze waren, geboeid en naar een grote kamer gebracht. Daar zetelde de aanvoerder van de groep. De andere mannen noemden hem Chrossos. Milos schrok hevig toen hij dat hoorde. Chrossos was een zeer gevreesde bandiet; hij stond bekend als ‘het Beest van de berg Bator’ en hij was berucht om zijn wreedheid. O, dat ze nu toch uitgerekend in zijn handen moesten vallen! ‘Het Beest’ was een beer van een vent, met een ruige baard en met kleine, priemende ogen, die hen nauwlettend bekeken. De vijf andere boeven stonden achter Milos en Dorion. ‘Zo, met wie heb ik het genoegen?’

     Milos en Dorion hadden afgesproken dat ze zouden zeggen dat ze de zonen waren van een poelier in Kallinochia, op reis naar familie in Thyrgos. Dorion deed het woord.

     ‘Aha!’ zei Chrossos met een vals lachje toen Dorion zijn verhaal had gedaan. ‘Kippenslachters! Kijk eens aan. Tok tok tok tok tok!’

     ‘Zo is het, heer,’ zei Dorion met een vlak gezicht.

     Chrossos boog zich voorover en tuurde naar hen met zijn kleine, gloeiende ogen. ‘Ik heb gehoord dat Milos, de kroonprins van Kallinochia, met Dorion, de jongere broer van Ledeus, is afgereisd naar Thyrgos,’ zei hij zacht. Milos slaagde erin om onbewogen voor zich uit te blijven kijken, maar zijn hart bonsde. Chrossos wist het dus… Maar hoeveel wist hij? Wist hij ook het doel van hun missie? ‘Dorion is een fameuze generaal, hoewel hij pas vierentwintig jaar oud is,’ teemde Chrossos, terwijl hij naar Dorion keek. ‘Groot, sterk en moedig.’ Zijn ogen dwaalden naar Milos. ‘En prins Milos, dat is een kereltje van zeventien. Klein van stuk, maar zo mooi dat alle meisjes van hem dromen, tot ver voorbij de grenzen van Thyrgos.’ Hij leunde achterover en liet zijn blik over Milos’ naakte jongenslichaam glijden. Hij bestudeerde de slanke gestalte en de gladde jongenshuid en hij keek naar de grote ogen met de lange wimpers. ‘Inderdaad,’ zei hij lijzig. ‘Een mooi ventje…’

     ‘Da’s ook toevallig, heer!’ zei Dorion luchtig. ‘Alhoewel, er zijn natuurlijk meer mannen onderweg van zeventien en vierentwintig jaar oud. Massa’s zelfs, nu ik erbij stilsta.’

     ‘Tuurlijk, tuurlijk,’ beaamde Chrossos. ‘Maar niet zulke vuile vechters als jij!’ siste hij ineens woedend. ‘Vier van mijn mannen heb je afgemaakt! Daar zul je voor boeten!’

     ‘Niet waar, heer, het waren er drie!’ riep Milos met zijn heldere stem. Dorion wierp hem een waarschuwende blik toe, maar Milos liet zich zijn overwinning niet ontnemen. ‘Die dikke heb ik gedood!’

     ‘Wat?’ Chrossos lachte schamper en wendde zich tot zijn makkers. ‘Heeft Primastes zich laten omleggen door die snotneus? Wat een stomme sukkel. Ik heb altijd wel gezegd dat ie niet kon vechten.’

     Milos was diep beledigd, maar Dorion keek hem nu zo doordringend aan dat hij besloot om zijn mond te houden. Chrossos zat hen onderuitgezakt te beloeren. ‘Kippenslachters…’ hoonde hij. En toen, opeens weer driftig: ‘Bij Hades, denken jullie soms dat ik gek ben? Jullie zijn Milos en Dorion en ik wil weten wat jullie van plan waren in Thyrgos!’

Milos klemde zijn kaken stijf op elkaar. Hij zou niets loslaten, o nee! Als de rovers erachter kwamen dat het water koning Ledeus tot de lippen stond en dat een huwelijk tussen zijn kroonprins en de dochter van de koning van Thyrgos zijn enige uitweg was, dan zouden ze Milos ombrengen en vervolgens gebruik maken van de zwakke positie van de vorst. Ook Dorion zweeg.

     Chrossos glimlachte. ‘Kom op, willen jullie me niet vertellen waarom jullie naar Thyrgos gingen?’ De lach verdween van zijn gezicht. ‘Jullie gaan praten, jongens, echt waar, geloof me. Het is alleen maar een kwestie van tijd. En ik heb tijd. Alle tijd.’ Milos en Dorion bleven zwijgen. ‘Jongens toch!’ zei Chrossos meewarig. ‘Denk toch na! Het wordt echt heel akelig, hoor. En uiteindelijk praten jullie tóch! Dan kan je het toch beter nu doen?’

     ‘Als u ons gaat folteren, dan zal Ledeus u vernietigen,’ zei Dorion afgemeten.

     Chrossos stootte een korte, vreugdeloze lach uit. Hij smaalde: ‘Ledeus… Die hebben we hier al jaren niet gezien! Zeg op, wat gingen jullie daar doen?’ De twee jonge mannen keken strak voor zich uit. ‘Zoals jullie willen. Mij best.’ Chrossos grijnsde naar Milos. ‘Het is een saaie bedoening, hoor, hier in dit bos. Wij zijn wel toe aan een verzetje.’ Milos huiverde. Wat zou die kerel daarmee bedoelen?

     ‘Goed, mannen,’ zei Chrossos zakelijk tegen zijn makkers, terwijl hij opstond, ‘de eerste ronde.’ Hij richtte zich tot een van hen. ‘En denk erom, Aliandros: geen zichtbaar letsel bij die kleine.’ Hij keek naar Milos. ‘Nog niet.’ Toen verliet hij de kamer.

De man die Aliandros was genoemd gaf op zijn beurt een van de anderen opdracht om water te halen. Dorions geboeide handen werden vastgebonden aan een haak aan het plafond; ze hesen hem zo hoog op dat zijn voeten nog net de grond raakten.

     De onverlaat die water was gaan halen, keerde terug, zeulend met een groot vat. Hij zette het voor Milos neer. Dorion riep: ‘Kunnen jullie wel, tegen zo’n jonge jongen? Neem mij dan, als je durft!’

     De mannen lachten. ‘Jouw beurt komt nog. Maak je maar geen zorgen!’

     Twee van hen grepen Milos bij zijn haren en duwden zijn hoofd in het water. De jongen begon te spartelen, maar ze hielden hem stevig vast en hij had, met zijn geboeide handen, geen schijn van kans. Toen ze hem weer naar boven trokken, haalde Milos gierend adem. Meteen duwden ze zijn hoofd weer onder water, terwijl ze luid joelden. Zo ging het maar door, tot het water in zijn neus en in zijn mond was gelopen. Zijn gelaat was grijsblauw, de jongen vocht om lucht, hoestte en kokhalsde en de tranen stroomden over zijn gezicht. Dorion keek toe met een van woede vertrokken gelaat.

     ‘Stelletje lafaards,’ siste hij.

     ‘O, wil jij ook aandacht, generaal?’ vroeg Aliandros vals.

     ‘Ja, graag!’ riep Dorion. ‘Kom maar op, stelletje varkens!’

De mannen bonden de hoestende Milos aan een van de pilaren en gingen in een halve cirkel om Dorion heen staan. Aliandros gaf hem een harde stomp in zijn buik. Maar Dorion had tijdig zijn buikspieren aangespannen, zodat er alleen een droog kletsend geluid klonk. ‘Kijk ’s aan!’ gromde Aliandros. ‘We zullen zien of hij ook zulke puike spieren op zijn nieren heeft!’

     Hij pakte een knuppel, ging schuin achter Dorion staan, haalde uit en sloeg hard op zijn onderrug. Dorion kromp ineen van pijn, maar gaf geen kik. Een van de andere mannen gaf hem een harde trap tussen zijn benen. Nu kwamen ze dicht om hem heen staan en regende het vuistslagen en knietrappen op het lichaam van de jonge veldheer.

     Milos zat gehurkt tegen de pilaar waaraan hij was vastgebonden en sloeg door een waas van tranen het brute tafereel gade. Hij was volkomen overstuur door de wrede mishandeling en door het plezier dat deze mannen eraan beleefden. Toen ze eindelijk er genoeg van hadden, sneden ze het touw door. Hun gevangene zakte op de grond.

     Twee van hen pakten hem bij zijn enkels en sleepten het bewegingloze lichaam de gang op.

     ‘Dorion!’ schreeuwde Milos.

     ‘Wat hoor ik nu? En ik maar denken dat jullie poerlierszonen waren!’ hoonde Aliandros. ‘Tok tok tok tok tok! Schiet op, kippetje van me, terug in je hok!’

     Hij maakte Milos’ touwen los, pakte de jongen bij zijn schouders en duwde hem ruw voor zich uit.

De mannen gooiden hen weer in de kerker. Milos lag naast Dorion in het stro. Terwijl de schurken de deur achter zich dichttrokken, betastte hij bevend het lichaam van zijn jonge oom.

     ‘Dorion!’ fluisterde hij. ‘Leef je nog?’

     ‘Tuurlijk,’ zei Dorion, zijn pijn verbijtend. ‘Prutsers. Voortdurend net ernaast slaan…’

     Milos begon weer te huilen. Zijn schouders schokten en hij hield zijn handen voor zijn ogen. Dorion sloeg zijn arm om hem heen. ‘Milos, vergeef me dat ik je hiervoor niet heb kunnen behoeden. Ik ben tekortgeschoten.’

     ‘Dorion, je hebt gedaan wat je kon. En ik ook. Maar het was niet genoeg.’ Hij snikte nu als een kleine jongen. ‘O, Dorion, wat erg, wat een beesten! Waarom doen ze dit met ons?’

     ‘Wat denk je, Milos?’

     ‘Ze willen weten wat we gingen doen in Thyrgos.’

     ‘Precies. Daarom doen ze dit.’

     ‘Maar… het is verschrikkelijk!’

     ‘Ja, Milos, foltering is verschrikkelijk. Verschrikkelijk om te ondergaan en, voor een goed soldaat, ook verschrikkelijk om te doen.’

     Milos hield op met snikken. ‘Om… om te doen? Maar Dorion… heb jij dan zelf… zelf wel eens…?’

     ‘Natuurlijk. Ik ben een soldaat, geen filosoof. Als ik het leven van mijn mannen kan redden door geheimen uit een vijand te persen, dan ben ik dat aan ze verplicht. Maar ik vind het iets afschuwelijks. Liever vecht ik met gelijke wapens, met de kans dat ik in het schimmenrijk moet afdalen, dan dat ik iemand moet pijnigen die zich niet kan verdedigen.’

     ‘Zíj vinden het helemaal niet afschuwelijk; ze genieten ervan.’ Dorion knikte ernstig. ‘Maar Dorion, hoe moet ik dit volhouden?’

     ‘Gewoon, Milos, zoals je elk gevecht volhoudt: je gaat waarnemen, nadenken, beslissen en handelen.’

     ‘Maar… dit is toch geen gevecht?’

     ‘Jawel, het is wel een gevecht. Alleen is het een gevecht waarbij een van de twee partijen geketend is, terwijl de ander de baas is. Maar het komt voor dat een goed generaal nog zegeviert wanneer de slag al verloren lijkt. En een behendig soldaat wint soms de strijd terwijl hij al op de grond ligt. Maar dan moet je het niet hebben van je kracht, maar van je verstand.’

     ‘Maar er is toch helemaal niets wat we kunnen doen?’ Milos’ stem klonk wanhopig, maar Dorion begon warempel zachtjes te lachen.

     ‘Natuurlijk wel, Milos! We kunnen nog van alles! We kunnen kijken. Alles scherp waarnemen: In welke omgeving bevinden we ons? Wat zijn dit voor mannen? En we kunnen luisteren: Wat zeggen ze? Tegen ons, tegen elkaar? En hoe zeggen ze het? En welke dingen worden er juist niet gezegd? En we kunnen praten: we kunnen ze jennen, om de tuin leiden, bedreigen, vleien, tegen elkaar opstoken, bang maken, omkopen, noem maar op!’

De combinatie van zelfvertrouwen en gepantserde vastberadenheid van Dorion werkte aanstekelijk; Milos keek zijn jonge oom vol bewondering aan en hij dankte de goden dat zijn vader hem had meegestuurd op zijn missie. ‘En denk je dat we dan kunnen winnen?’

     ‘Eh… ik zal er geen doekjes om winden, Milos: we staan er niet best voor. Maar het kán! En we hebben weinig keus. Want het enige alternatief is dat ze ons doodmartelen, óf dat wij een eind aan ons leven weten te maken voordat zij het doen.’ Milos werd bleek. ‘Daarom moeten we vechten voor ons leven, Milos! We liggen op de grond, maar toch gaan we proberen te winnen!’

     ‘Ik zal mijn best doen,’ zei Milos, nog wat beverig. ‘Ik ga heel goed opletten, als ze ons weer roepen.’

     ‘Uitstekend, jongen, doe dat. En probeer vooral te zien waar ze kwetsbaar zijn, waar hun zwakke plekken zitten. Want daar moeten we zien toe te slaan!’

     Milos nam de kruik met hun drinkwater, goot voorzichtig een scheutje van het kostbare, koele vocht op de wonden op Dorions lichaam en waste ze zo goed mogelijk uit. Daarna probeerden ze te slapen. Ze zouden het nodig hebben.

– 3 –

De volgende dag brak aan. De twee jonge mannen hadden honger. Walgend keek Milos naar de bak waarin het keukenafval zat dat hun tot voedsel moest dienen. ‘Kom op, Milos, etenstijd!’ zei Dorion opgewekt.

     ‘Maar… dit is toch geen eten!’ zei Milos en vol afkeer porde hij in de rottende resten.

     ‘Als we niet eten, verliezen we onze kracht. En trouwens, ik heb genoeg veldtochten meegemaakt waarbij we voor zo’n maaltijd een van onze ogen hadden gegeven!’ Monter kraakte Dorion met zijn sterke kaken een beschimmelde koolstronk. Milos overwon zijn weerzin en at ook.

Pas in de loop van de dag ging de deur van de kerker open. ‘Milos, meekomen!’ baste Aliandros.

     ‘Hé, wacht eens even,’ zei Dorion snel. ‘Ik wil ook mee!’

     ‘Nee, alleen die kleine.’

     ‘Wat gaan jullie met hem doen?’

     ‘Dat zal je wel zien!’ grinnikte de rover. Hij en een van de andere boeven bonden Milos’ handen op zijn rug en trokken de naakte jongen met zich mee de gang in.

     ‘Milos!’ riep Dorion. Milos keek om. Dorion keek hem strak aan en knikte kort. Milos herinnerde zich zijn opdracht: waarnemen, nadenken, beslissen en handelen… Achter hem viel de deur van de kerker dreunend dicht.

Milos werd meegevoerd naar een ander vertrek. Daar werd hij ruggelings op een platte schaal gelegd, met zijn geboeide handen onder zijn achterste, zodat zijn knieën boven zijn borst zweefden en zijn onderbenen hulpeloos in de lucht staken. De schaal was te kort, zodat Milos met zijn nek op de rand lag en zijn hoofd naar beneden afhing.

     Tranen van vernedering en van machteloze woede sprongen de jongen in de ogen toen hij lijdzaam moest verdragen dat de mannen manchetten om zijn enkels knoopten, zoals men pleegt te doen bij de poten van een gebraden kip die feestelijk wordt opgediend.

Zo werd hij de ruimte uit gedragen. Hij had zijn ogen gesloten en zijn gezicht was purperrood. Toen de schaal een ander vertrek in werd gebracht, steeg daar een luid gejoel op. Milos hoorde de schorre stem van Chrossos: ‘Ha, daar is ons kippetje!’

     De andere mannen brulden en lachten: ‘Tok tok tok!’ De schaal waarop Milos lag, werd neergezet.

De jongen opende zijn ogen en keek om zich heen.

     Hij bevond zich in de kamer waar hij en Dorion de dag ervoor waren gefolterd. Chrossos zat op zijn grote stoel en drie van de andere booswichten zaten tegenover hun baas, rond de tafel waarop Milos’ schaal stond. Naast de tafel brandde een vuur, binnen een rand van gestapelde keien. Boven het vuur hing een grote ketel, waar een ranzige oliedamp vanaf kwam.

     Toen Milos zijn ogen door het vertrek liet gaan zag hij… Dorion. Zijn jonge oom hing vastgebonden aan dezelfde haak als de vorige dag en hij keek zijn neef geconcentreerd aan. Milos sloot van schaamte zijn ogen. Zacht schudde hij zijn hoofd en hij beet op zijn onderlip.

     ‘Milos!’ siste Dorion, onder het gejuich. De jongen opende zijn betraande ogen weer. ‘Kijken en luisteren!’ fluisterde Dorion.

     Milos vermande zich en dwong zichzelf om rond te kijken. Op de een of andere manier leidde zijn opdracht hem enigszins af van de verschrikkelijke toestand waarin hij zich bevond. De mannen dronken wijn, stelde hij vast. Het was duidelijk dat ze hun drinkbekers niet voor het eerst die dag hadden geleegd, want ze waren luidruchtig, ze boerden en ze hadden bloeddoorlopen ogen.

     De mannen die aan tafel zaten, kwamen overeind en dromden om Milos heen. Ze betastten zijn naakte lichaam. Handen gleden over zijn borst, over zijn nek, zijn kaken. Een dikke vinger van Chrossos drong bruut zijn mond binnen. Milos hield zijn adem in: zou hij… toebijten? Hij zou die vinger er helemaal af kunnen bijten, nou en of, daarvoor was zijn haat groot genoeg. Maar wat zou het hem helpen? Ze zouden zich onmiddellijk wreken, op hem en op Dorion. Nee, daar schoot hij niks mee op. Een strategie, hij moest een strategie hebben. Maar… welke?

     Nog meer handen. Over zijn dijen, over zijn jongensbillen. En zelfs… tussen zijn billen… Hij rilde en moest zich beheersen om niet te gaan huilen. Kijken en luisteren! Hij zag de ketel en rook de vette walm. Hij keek naar de banken rondom de tafel. Overal stonden wijnbekers. Sommige mannen zwaaiden lichtjes heen en weer, terwijl ze over hem heen gebogen stonden. Hun adem stonk.

Chrossos klapte in zijn handen en de mannen weken terug. ‘Mannen! Wij hebben eindelijk ons kippetje! Maar… we hebben ook… een haan!’ Boosaardig keek hij naar Dorion. ‘En het lijkt me hoffelijk jegens onze haan, dat we hem de eerste ronde gunnen!’

     Hij maakte een gebaar in Dorions richting en de mannen duwden de tafel waarop de schaal met Milos stond, naar de vastgebonden veldheer toe. Ze lieten het touw waarmee Dorion aan de haak was vastgebonden een stukje vieren, zodat hij met zijn voeten op de grond kwam te staan, en bonden het daarna weer vast.

     Milos was met zijn achteroverliggende hoofd vlak voor het kruis van Dorion beland. ‘Mond open!’ beval Chrossos. Milos klemde zijn kaken stevig op elkaar, maar twee duimen drukten hard op zijn wangen en iemand kneep zijn neus dicht. Toen hij in ademnood zijn mond opende, schoven de duimen tussen zijn kaken en wrikten ze uit elkaar. Twee mannen pakten Dorion bij zijn heupen en manoeuvreerden die naar Milos’ hoofd toe.

     Milos schrok hevig. Moest hij nu Dorions geslacht in… in zijn mond nemen? Nog heter en kloppender stroomde het bloed naar zijn gelaat. Wat ontzettend! De jongen wrong zich in zijn touwen. Weliswaar had hij ervan gedroomd om juist dát te doen… meer dan eens zelfs… maar toch niet… zó! Als gebaar van opperste tederheid had hij het voor zich gezien, en ernaar verlangd… Maar niet gedwongen, als vernedering van hemzelf en Dorion, tot spot van deze barbaren!

     Dorion trok zijn heupen terug, om te voorkomen dat de mannen zijn geslacht in de mond van de vastgebonden jongen zouden stoppen. ‘Hé, haantje! Wel een beetje meewerken, jij!’ kraaide Chrossos. Hij stak zijn dikke vinger weer in Milos’ geopende mond en bevoelde diens gebit, tong en gehemelte. ‘Oooh, wat een lekker bekkie! Dat wil je toch niet missen?’

     ‘Bij de goden!’ riep Dorion woedend uit. ‘Vergeet het, Chrossos! Met geen marteling zult u me daartoe kunnen dwingen. Eerder zal ik zingend sterven, dan dat ik Ledeus’ zoon zal onteren!’

De mannen werden stil en lieten Dorions heupen al los, maar Chrossos keek met een vals lachje naar de vastgebonden generaal. ‘O ja? Dan zullen we je een beetje gewilliger moeten maken…’

     Hij pakte een lepel van de tafel en doopte die in de ketel die boven het vuur hing. Hij ging met de lepel naar Milos en hield hem schuin boven diens buik, zodat de kokende olie sissend op de gladde jongenshuid droop. Milos gaf een ijselijke gil en hijgde en klapperde met zijn tanden van pijn. Het vertrek vulde zich met de geur van gebraden vlees. Dorion beet van woede zo hard op zijn onderlip dat er een straaltje bloed langs zijn kin omlaag liep.

     Chrossos pakte een wijnkan en vulde die met olie uit de ketel. Hij liep ermee naar Milos en hield de kan boven het spartelende lichaam van de huilende jongen. Af en toe viel er een druppel van de kan naar beneden; Milos kronkelde in zijn boeien in een vergeefse poging om eraan te ontkomen. ‘Je zegt het maar, Dorion,’ zei Chrossos verbeten. ‘Eerst krijgt Milos deze kan over zich heen en daarna… de hele pot!’

     Dorions gelaat was vertrokken van vertwijfeling. ‘Milos,’ zei hij, ‘Milos, dat kan ik ze toch niet laten doen?’

     Milos schudde snikkend zijn hoofd. ‘Nee…’ kermde hij. ‘Niet nog meer olie… niet doen… niet doen…’

     ‘Milos!’ fluisterde Dorion. ‘Kun je… het me vergeven?’ Milos knikte, zijn ogen gesloten.

Dorion gaf zijn verzet op en hield zijn onderlichaam stil. De tafel werd vlak voor zijn dijen geschoven, zodat Milos’ achteroverliggende hoofd zich voor zijn lid bevond. ‘Mond open.’ Chrossos pakte ruw het geslachtsdeel van de veldheer beet en propte het zonder omwegen in de geopende mond van de jongen. ‘Ziezo, en nou zuigen, jij!’

            Gehoorzaam begon Milos te zuigen.

Einde fragment.

Meer lezen?
Je kunt het boek hier kopen.