Het warenhuis
– 1 –
Een lange jongen van een jaar of twintig legde zijn hand op de grote, bolle knop en drukte. De zoemer klonk, de groene lamp naast het poortje ging branden en het metalen hekje opende zich, zodat de jongen naar buiten kon lopen. Achter hem sloot het hekje zich, de groene lamp doofde en de zoemer zweeg.
De volgende. Een vrouw, begin veertig, met een zacht, moederlijk gezicht. Van de serviesafdeling, Fons had wel eens een praatje met haar gemaakt. Zoemer, groene lamp, hekje open.
Toen weer een man. Begin dertig. Hij was bleek en had vettig piekhaar. Hij drukte op de knop. Zoemer, groene lamp, hekje open.
Fons keek geconcentreerd toe hoe zijn collega’s een voor een op de knop drukten. Sommigen duwden hem kalm naar beneden, anderen gaven er min of meer een tikje op, weer anderen gaven het ding zelfs een mep. Steeds klonk de zoemer, ging de groene lamp branden en opende het hekje zich.
Een opvallend slanke vrouw van eind twintig. Geblondeerd, zwaar opgemaakt, waarschijnlijk van de cosmetica-afdeling. Ze legde haar hand op de knop. Haar lange nagels waren paars, met zilveren glittertjes. Ze duwde. Ze schrok zichtbaar toen er plotseling een gillend geluid klonk, als van een autoalarm. Aan weerszijden van het poortje gingen twee rode lampen beurtelings aan en uit en achter de vrouw sloot zich met een harde klap het tweede hekje. Bingo.
Twee mensen van de beveiliging kwamen naar haar toe, een man en een vrouw. Zij was een jaar of vijfentwintig; donkerblond, coupe soleil, een wat grof gezicht, slordig gestifte lippen. De mannelijke bewaker was een Surinamer, net als veel van zijn collega’s. Ook midden twintig; niet bepaald lang, maar breed en ontzettend gespierd. Fons had al vaak ’m al vaak gezien. De vrouwelijke beveiliger hield een pasje voor de scanner, zodat het hekje achter de zwaar opgemaakte vrouw openging en het alarm zweeg. ‘Loopt u met ons mee?’ Ze knikte onzeker en liep tussen de twee in naar het kantoortje, rechts achter de rij wachtenden.
De volgende. Een lange, puisterige jongen. Speelgoedafdeling. Knop. Zoemer, groene lamp, hekje open. Fons haalde een notitieblokje uit zijn rugzakje en pakte zijn balpen. ‘14 november 1985: Vrouw + 28, geblondeerd, slank, veel make-up. Schrok.’
Fons werkte sinds een paar weken in het warenhuis. Afgezien van een krantenwijk en wat vakantiewerk in supermarkten was het zijn eerste baan. Hij was eenentwintig en had in oktober, vlak na de start van zijn tweede jaar, zijn studie psychologie eraan gegeven. In het propedeusejaar had de twijfel al toegeslagen, omdat hij werd bedolven onder de statistiek, terwijl hij voor psychologie had gekozen omdat hij belangstelling had voor de innerlijke drijfveren van het individu. Maar toen het tweede jaar nóg meer statistiek en wiskunde bleek te bevatten dan het eerste, had hij de handdoek in de ring gegooid. Hij moest maar eens goed nadenken over zijn toekomst: werken of na de zomer toch nog een keer gaan studeren. Voorlopig wilde hij eerst maar eens wat geld verdienen. Hij woonde nog bij zijn ouders en betaalde niet veel kostgeld, dus de rest van dit schooljaar kon hij mooi gebruiken om een spaarpotje aan te leggen. In mei zou hij dan beslissen wat hij ging doen.
Hij las graag en veel; dat had hem op het idee gebracht om bij een boekhandel te gaan werken. Hij had het eerst geprobeerd bij een kantoorboekhandel in Wormerveer, het dorp waar hij woonde. Maar tijdens zijn sollicitatiegesprek was het alleen gegaan over kopieerpapier, ordners en enveloppen; die boeken waren maar bijzaak. Bovendien hadden ze alleen de bestsellers, niet het soort boeken dat Fons graag las. Nee, dat was niks. Hij had de trein naar Amsterdam genomen en was bij diverse goed gesorteerde boekhandels naar binnen gelopen om te vragen of ze iemand nodig hadden, maar nee. Ineens was hij op het idee gekomen om naar de boekenafdeling te gaan van het grote, chique warenhuis dat midden in het centrum van Amsterdam stond. En jawel. De feestdagen waren in aantocht en het warenhuis bleek op zoek naar invalkrachten. Fons werd naar de afdeling Personeelszaken doorgestuurd, waar hij een plezierig gesprek had; hij kreeg meteen een contract. Een oproepcontract, maar toch. De volgende dag kon hij al aan de slag.
Hij deed zijn werk met veel plezier. De invalkrachten bemanden de kassa’s; over de afdeling ronddrentelen en de klanten adviseren deden de vaste verkopers graag zelf. Maar Fons had er volstrekt geen hekel aan om de hele dag achter de kassa te staan. Hij maakte er een sport van om in ijltempo de lange rijen klanten weg te werken, terwijl hij toch vriendelijk en beleefd bleef. Zijn nieuwsgierigheid naar boeken was onverzadigbaar en hij vond het geweldig om die variatie voorbij te zien komen. Elk stil ogenblik benutte hij om te bladeren en te snuffelen.
Er moesten dezer dagen veel cadeautjes worden ingepakt, natuurlijk. Dat had Fons niet direct onder de knie. Althans, niet met de snelheid die van hem werd verwacht. Hij kreeg aanvankelijk veel gefronste wenkbrauwen van de deftige dames en heren die in het warenhuis hun inkopen deden, en soms vroegen de mensen die hem zagen stuntelen op sarcastische toon of ze wellicht een stukje cadeaupapier mee naar huis konden krijgen, ‘dan deden ze het zelf wel even’; die klanten gaf Fons met het schaamrood op de kaken het gevraagde papier mee in het tasje, netjes opgerold, met een elastiekje eromheen. Maar al na een week jaste hij er minstens zes cadeautjes per minuut doorheen, allemaal even onberispelijk ingepakt, vaak ook nog met letters erop geschreven, zodat de verschillende ontvangers elk het juiste pakketje zouden krijgen. Hij kreeg veel complimentjes voor zijn snelheid en precisie.
– 2 –
Fons was blij dat hij ervoor had gekozen om wat verder van huis te gaan werken, maar dan wel in een boekhandel met een interessant aanbod. Maar op de superbonus die hij kreeg doordat hij specifiek bij déze boekhandel was beland, had hij oprecht niet gerekend; die kwam voor hem als een complete verrassing. Dat was het feit dat verreweg de meeste mannelijke werknemers van het warenhuis homoseksueel bleken te zijn, net als Fons zelf. Op zijn eerste werkdag wist hij niet wat hem overkwam: op de boekenafdeling was de verhouding homomannen-heteromannen nog fifty-fifty, maar bij de platenafdeling, bij de schrijfwaren, zeker bij de afdeling wonen en al helemáál bij de herenmode, vormden de homo’s ten opzichte van de hetero’s een duizelingwekkende meerderheid, van zeventig tot ver over de negentig procent. De beveiligers vormden de grote uitzondering: die leken stuk voor stuk hetero te zijn.