– 1 –
Op een mooie dinsdagmiddag in mei, rond een uur of vier, fietste Jasper van ’t Woud door een stuk bos aan de rand van de stad; zo reed hij altijd naar huis vanaf de middelbare school waar hij werkte.
Jasper was eenendertig jaar en leraar Frans. Al acht jaar stond hij voor de klas, met nog evenveel plezier als op zijn eerste werkdag. Het begeleiden van tieners bij de start van hun maatschappelijke leven was zijn passie. En hij was er steengoed in, dat wist de hele school. ‘Monsieur De la Forêt’, zoals hij door iedereen werd genoemd, was bijzonder geliefd bij zijn leerlingen, die bij het eindexamen ook nog eens aanmerkelijk hogere cijfers haalden dan gemiddeld; menig collega was er jaloers op. De jongens en meisjes begrepen Jaspers uitleg van de grammatica meteen bij de eerste keer en ze hingen aan zijn lippen als hij vertelde over de filosofen van de Verlichting of over de grote romans uit de negentiende eeuw. Hij op zijn beurt voelde op hete zomerdagen hun landerigheid haarfijn aan en wist er als geen ander een uitlaatklep voor te creëren, waarna ze zich weer konden concentreren op de onregelmatige werkwoorden.
Met zijn collega’s had hij, buiten de vergaderingen, weinig contact; hij bleef het liefst een beetje bij ze uit de buurt. Zijn leerlingen daarentegen konden altijd bij hem terecht, en als dat nodig was, ging Jasper voor ze door het vuur.
Hij had proefwerken zitten corrigeren, maar uiteindelijk had hij het weer toch te mooi gevonden om de hele middag binnen te blijven: dat nakijken kon vanavond ook wel. Nog even de zon in!
Toen hij zo’n beetje halverwege het bos was, meende hij iets ongewoons te horen. Hij keek om zich heen, zijn oren gespitst. Hij zag een fiets in de berm liggen. Daar was het geluid weer! Hij remde krachtig en stapte af. Het leek… het leek wel op een zacht jammeren en snikken… een jongensstem…
Hij tuurde tussen de bomen door. Sodeju, dacht hij, wat krijgen we nou? Stond daar… een blote jongen? Jazeker: hij zag twee witte billen onder een donkergroen truitje. Maar waarom stond die gast daar in zijn blote kont te jammeren in dat bos?
Hij zette zijn fiets tegen een boom en ging eropaf.
‘Hallo daar!’ riep hij. ‘Is er wat?’
‘Help!’ piepte de jongensstem. Jasper versnelde zijn pas. Godallemachtig, wat was hier aan de hand? Met grote ogen keek hij naar het wonderlijke tafereel dat opdoemde tussen de boomstammen: daar stond Onno Vermeulen, een van zijn leerlingen uit twee vwo. Vastgebonden aan een dikke boom!
Onno was een dromerig, blond joch van dertien jaar, met vrolijke blauwe ogen. Jasper mocht het ventje graag; de jongen deed hem aan zichzelf denken, toen hij die leeftijd had. Onno was een erg plezierige leerling: hij had belangstelling voor de stof, leerde gemakkelijk en deed altijd trouw zijn huiswerk.
Maar wat deed hij hier in het bos? In deze toestand? Zijn broek en zijn onderbroek waren omlaag gestroopt en lagen op zijn schoenen. Zijn trui was aan de korte kant, zodat hij van zijn onderrug tot aan zijn enkels in zijn blootje stond, met zijn billen naar het fietspad toe. Zijn armen waren om de boom heen geslagen, zodat hij die omarmde, en zijn polsen waren met lange stukken touw achter zijn rug aan elkaar vastgebonden. Maar het bizarst was, dat er een koordje uit zijn kont kwam, waaraan, ter hoogte van zijn knieholten, een stuk karton hing, waarop met slordige letters stond geschreven: ‘Ik ben een vieze homo. Wil je me neuken?’
Onno snikte en keek met roodbehuilde ogen over zijn schouder. ‘Meneer Van ’t Woud, wilt u me losmaken, alstublieft?’
‘Ja… ja, natuurlijk, Onno. Ik kom eraan!’
Jasper schoot op de jongen af en knielde achter hem, zodat hij de knoop in de stukken touw waarmee Onno’s polsen aan elkaar waren gebonden, kon bekijken. Het was een simpele knoop, maar het was een vrij dun touw en de knoop was strak aangetrokken en daardoor niet zo gemakkelijk los te krijgen.
Terwijl hij zat te prutsen met de knoop en probeerde met zijn nagels vat te krijgen op het touw, viel Jaspers blik onwillekeurig op Onno’s blote billen, die zich, door de situatie die was ontstaan, vlak voor zijn gezicht bevonden. Ze waren klein en voor zo’n slank kereltje opmerkelijk bol. Onno’s rug was zongebruind, net als zijn bovenbenen, maar zijn kleine, ronde jongensbillen waren wit. Terwijl Jasper met zijn nagels aan de knoop zat te plukken, kon hij niet voorkomen dat hij af en toe met de rug van zijn vingers Onno’s achterste raakte. Hij voelde het zachte vel, dat de welvingen strak omspande. In het heldere licht van de lentezon dat tussen de takken door viel, lag over de tere huid een gouden waas van dons.
‘Dit wordt niks, Onno. Ik haal m’n zakmes uit m’n tas.’ De jongen snotterde iets onverstaanbaars.
Jasper haastte zich terug naar zijn fiets. Uit zijn leraarstas op de bagagedrager pakte hij zijn zakmes. Hij had het warm gekregen en voelde zich erg ongemakkelijk met de situatie. Waarom moest dit hem nu weer overkomen? Maar wat moest hij anders? Wegfietsen soms? Hij kon dat joch daar toch moeilijk laten staan, vastgebonden aan die boom?
Hij liep terug naar Onno, knielde weer achter hem en sneed met felle halen de touwen door die om zijn polsen waren gebonden. Onno draaide zich direct om. Jasper keek snel weg, maar kon toch niet verhinderen dat hij had geregistreerd wat zich gedurende een fractie van een seconde vlak voor zijn gezicht had bevonden: Onno’s platte buik was helemaal onbehaard, net als zijn ballen, maar vlak boven zijn kleine jongenspiemel zat wat beginnend schaamhaar, een flossig blond plukje. Op dat moment schrok Jasper hevig: hij werd zich er plotsklaps van bewust dat hij, op luttele meters van de openbare weg, op zijn knieën op de grond zat, met zijn gezicht vlak voor het ontblote onderlijf van een dertienjarige leerling! Wat moesten mogelijke voorbijgangers daar wel niet van denken? Hij bloosde diep en kwam als een haas overeind.
Onno begon hartverscheurend te huilen, liet zich pardoes tegen Jasper aan vallen en sloeg zijn armen om hem heen. ‘O, meneer Van ’t Woud, het was zo erg, zó erg!’
‘Onno, jongen, ik wil het allemaal horen, maar… wil je alsjeblieft eerst je broek ophijsen? Of wacht, ik moet natuurlijk dat andere touwtje nog doorsnijden.’ Jasper wees op het touwtje dat uit Onno’s kont kwam en waaraan het bordje hing.
‘Ja, alstublieft,’ snikte de jongen. Jasper sneed het touwtje door, vlak boven het bordje, dat hij onder zijn arm nam. Hij keek opzij, om het fietspad in de gaten te houden, terwijl Onno zijn broek ophees. Toen de jongen zijn riem had vastgegespt, haalde Jasper opgelucht adem.